In het Van Eesterenmuseum in de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam gaf architect/onderzoeker Arjan Hebly onlangs een lezing over de bijzondere kwaliteiten van een andere wijk uit het Algemeen Uitbreidingsplan van Van Eesteren: Buitenveldert.
Volgens Hebly is Buitenveldert misschien wel de bekendste naoorlogse wijk van Nederland. Hij verwijst daarbij naar een liedje van Frans Halsema en naar wijlen premier Joop den Uyl die wel de professor uit Buitenveldert werd genoemd. Dat zijn natuurlijk wel erg gedateerde verwijzingen die de bekendheid van het toch vooral als een slaapstad aangemerkte Buitenveldert moeten aantonen. De bloedige criminele afrekeningen die de afgelopen jaren in Buitenveldert plaatsvonden hebben meer aan de recente landelijke bekendheid bijgedragen. Maar goed, de bekende Vrije Universiteit en de Zuidas liggen er ook, ook al voelt het ten zuiden van de De Boelelaan pas echt als Buitenveldert, als een keurige en rustige wijk.
In tegenstelling tot de Westelijke Tuinsteden, die vanaf de jaren tachtig steeds meer als probleemgebieden werden gezien, kan Buitenveldert, waarvan de bouw eind jaren vijftig begon, een succesvolle naoorlogse wijk genoemd worden, zoals OTB-onderzoeker Carlinde Adriaanse enkele jaren geleden ook al concludeerde. Van grootschalige sociale problemen is nauwelijks sprake, er bestaat een hecht verenigingsleven en zowel het vastgoed als de openbare ruimte zijn altijd goed onderhouden. De afwezigheid van sociale problemen en verloedering is ook de reden dat Buitenveldert nog relatief ‘gaaf’ is; hier is niet geprobeerd om sociale problemen aan te pakken door fysiek ingrijpen.
Dat Buitenveldert er in grote lijnen nog bijligt zoals het is ontworpen, zal naar de zin geweest zijn van Cornelis van Eesteren, dertig jaar lang hoofd Stadsontwikkeling van de gemeente Amsterdam en de geestelijk vader van Buitenveldert. Hij zei aan het eind van zijn leven: ‘voor het werkelijk begrijpen van het Algemeen Uitbreidingsplan moet je naar Buitenveldert kijken’. Voor Hebly een raadselachtig uitgangspunt van zijn onderzoek naar de kwaliteiten van Buitenveldert. Hij komt tot de conclusie dat Buitenveldert schittert door eenvoud. ‘Door de repeterende architectuur van de gebouwen en de eenvoudige rechthoekige opzet van het stratenpatroon ligt de nadruk in deze wijk niet op de gebouwen zelf maar op de ruimte tussen de gebouwen. In die tussenruimte speelt groen en water een hoofdrol. Hierdoor heeft deze wijk een heel prettig ontspannen ruimtelijke sfeer. Het is een wijk die ruimte maakt en dat is op een zuivere manier en met minimale middelen gedaan.’
Maar dat geldt toch ook voor de Westelijke Tuinsteden? Zeker, het zijn vooral enkele andere ontwikkelingen geweest die hebben bijgedragen aan het succes van Buitenveldert. Zo is de wijk voor naoorlogse begrippen uniek vanwege de relatief grote (koop)woningen die er te vinden zijn en die een Amsterdams alternatief voor de trek naar het Gooi moesten bieden. Die grote eengezinswoningen zijn er in allerlei vormen, rijtjeswoningen met of zonder een garage tot patiowoningen en vrijstaande villa’s, waaronder architectonische hoogstandjes, zoals de woning van Rietveld aan Weldam en een bijna zwevend betonnen huis van de architect Ingwersen, op de hoek van Herinkhave en Warmelo.
Buitenveldert is opvallend afwisselend, wil Hebly maar zeggen, ook al zijn verschillende buurten strikt van elkaar gescheiden. Hebly: ‘Van Eesteren geloofde in afzonderlijke buurten die gezamenlijk een stad maken, niet in het mengen van soorten woningen op het niveau van de portiek.’
Dat Buitenveldert voor veel mensen een aantrekkelijke rustige wijk is geworden heeft ongetwijfeld ook te maken met het verzet tegen het doortrekken van twee hoofdwegen door het gebied. Zo is de verbinding over de Amstel, met wat nu Amsterdam-Zuidoost is, nooit doorgetrokken en hetzelfde geldt voor de A3 richting Rotterdam. Het is zeer de vraag hoe Buitenveldert erbij had gelegen als al het autogeweld door de wijk had moeten rijden zoals Van Eesteren voor ogen had.
Hoewel Buitenveldert door de jaren heen zeker heeft voldaan, kan Hebly zo nu en dan ook een beetje te ver doorslaan in zijn lofrede op de wijk. Zo zet hij eerst uiteen hoe mooi de zichtlijnen van de straten ten zuiden van het centraal gelegen Gijsbrecht van Aemstelpark uitkomen op het park, om vervolgens het ondoordringbare labyrinth van geschakelde woonblokken ten noorden van het park te verheerlijken als onderdeel van de stedelijke anonieme conditie. Dat klinkt wat tegenstrijdig, net zoals het door Hebly gewaardeerde én verfoeide aanpassingsvermogen van de wijk. Zo hebben nieuwe ontwikkelingen in de wijk in de loop der jaren nauwelijks invloed gehad op de wijk an sich, volgens Hebly als gevolg van het simpele grondplan dat de blauwdruk van de wijk is. Maar tegelijkertijd ziet hij hedendaagse aanpassingen aan koopvilla´s wel als een bedreiging.
Hoe het ook zij, op termijn vormt misschien vooral de opeengepakte eenentwintigste eeuwse bebouwing van de Zuidas, inclusief de vernieuwingsplannen van de Vrije Universiteit en het doortrekken van de Noord/Zuidlijn naar Amstelveen, een bedreiging voor tuinstad Buitenveldert. De huidige crisis lijkt een dergelijk risico te vertragen. Maar als de woningcorporaties, die vooral in het deel dat tegen de Zuidas aanligt bezit hebben, besluiten om hun prioriteiten niet in Buitenveldert te leggen, dan kan het zomaar gebeuren dat deze keurige en rustige buitenwijk mee moet in de vaart der volkeren.