Feature

51N4E ontwerpt voor gebruik

Freek Persyn van 51N4E liet op 8 februari in de Brakke Grond in Amsterdam vijf projecten de revue passeren. Het Brusselse bureau werd in 1998 door Persyn, Johan Anrys en Peter Swinnen opgericht, in 2004 ontving het bureau de Maaskantprijs voor Jonge Architecten. De getoonde projecten verschilden in schaal en programma maar vertoonden ook veel overeenkomsten in de door het bureau gehanteerde werkwijze. “Wij nemen de verantwoordelijkheid om niet in paniek te raken, door een horizon te definiëren waar we naartoe willen.”

De meest opvallende overeenkomst tussen de projecten die de bedachtzame Persyn presenteerde is de hernieuwde relatie die ze met hun omgeving aangaan. Het gaat om het versterken van de aanwezige locatiefactoren of het transformeren van een hinderlijke locatiefactor tot een kwaliteit. Dit bewerkstelligt het bureau door een impuls te geven aan de wijze waarop het ontwerp (opnieuw) in gebruik genomen wordt. Dat geldt voor de uitbreiding van een particulier woonhuis, de toevoeging van een café aan het hoofdkwartier van een politieke partij, een communicatietoren voor de haven van Antwerpen, een cultureel centrum in een voormalig mijncomplex en tot slot een ontwerp voor het Nationaal Historisch Museum in Nederland. Persyn verwoordt het zo: “We spannen ons in om de identiteit te vinden van wat iets zou kunnen zijn.” Niet voor niets is het motto van de lezing: Use me.

Dit was ook het motto voor het project waar de spreker de lezing mee opende: een woonhuis in Sint-Eloois-Winkel te België. De opdrachtgevers, een kunstzinnig echtpaar, hebben destijds een prijsvraag uitgeschreven onder architecten om een kamer toe te voegen aan hun ‘fermette’. Een woonhuis als fabrieksproduct, gebouwd in de stijl van een traditionele boerderij, maar gesitueerd in een prachtige omgeving.
Dat de opgave een uitzonderlijke was blijkt uit het programma van eisen dat slechts uit twee referenties bestond. Het ene was het kunstwerk Destruction of the father van Louise Bourgeois. Het andere een dagdroom van de opdrachtgeefster: “Een huis, in het huis een tafel en aan de tafel een man. In de andere ruimte zaten de vrouwen en die ruimte was zacht”, de vraag aan de architect was hoe die tweede ruimte er uit zou kunnen zien.

Dit programma van eisen en de wens van de opdrachtgevers om op deze plek te blijven, die van waarde is maar niet kon blijven zoals die was, hebben geresulteerd in een plan waarbij het oorspronkelijke huis is omgeven door een 12 millimeter dunne verticale staalplaat, op drie meter afstand van de woonvolumes geplaatst. Hoofd- en bijgebouw werden gekoppeld door middel van glazen wanden waarbij het oorspronkelijke interieur geheel werd weggebroken. Op deze wijze heeft er een volledige transformatie van de ruimtecompositie plaatsgevonden. Wat tuin was werd deels interieur en deels ingekaderde woestenij, wat interieur was werd omsloten buitenruimte.

Persyn neemt de tijd om zijn projecten te beschrijven en het is opvallend dat bij de presentatie van dit eerste project het grootste deel van de tijd besteed wordt aan een zitelement. In het hart van het huis is een buitenproportioneel bed geplaatst om een nieuwe schaal in het huis te introduceren. Heel intuïtief is het bed in een 1:1 maquette op locatie gemodelleerd. “Al in deze maquettevorm werd duidelijk dat het meubel persoonlijkheden bloot legt. Iedereen nam op zijn eigen manier plaats op het bed. Ook de onderlinge afstanden bleken onderhandelbaar en dat is precies wat het meubel moest doen. In een salon met stoelen, bank en een tafel zijn die afstanden bepaald.” Het bed bleek direct de identiteit van het huis te bepalen.

Het bed moest echter geen meubel worden maar iets organisch, niet iets wat je aan een meubelmaker als opdracht meegeeft. Dus ter plaatse zijn er grote stapels matrassen gemodelleerd en verbonden. Het meubel werd gebruikt en mensen begonnen te spelen, maar het bed bleek een ramp te zijn. Een vormeloze hoop. Persyn toont het beeld van een desolate opdrachtgeefster op een hoopje matrassen.
De opdrachtgevers besloten nogmaals een poging te wagen om het meubel te laten maken zoals ieder oorspronkelijk voor ogen had. Uiteindelijk is het een staalconstructie geworden, waar hele lange opgevulde gebreide ‘kousen’ doorheen geweven worden. Dit uiteindelijke element in het hart van de nieuwe ruimteschakeling komt wellicht het dichtst in de buurt bij de vertaling van de dagdroom van de opdrachtgeefster.

“Het is belangrijk om voor ieder project dingen af te leren en te leren. Door het project te starten alsof we er nog helemaal niets vanaf weten.” Deze onbevangenheid is goed af te lezen aan het ontwerp voor het Nationaal Historisch Museum (NHM). Het eerste beeld dat Persyn hierbij toont is de internationale definitie van het begrip museum. Toch een behoorlijk ingekaderd uitgangspunt om een ontwerpopdracht mee te starten! Het begrip museum wordt gevat in vier kernwoorden: verzamelen, conserveren, bestuderen en presenteren. Aangezien het NHM geen eigen collectie zal hebben, zal het niet verzamelen en conserveren. Persyn: “Dat vonden we bizar, maar het is potentieel interessant. Het museum als instituut verdampt en kan dus overal aanwezig zijn. Ons eerste idee was het ontwikkelen van een guerrillamuseum, maar de vraag was nadrukkelijk om een eigen huis te maken.” De twee belangrijkste eigenschappen van zo’n vaste plek voor het museum zijn voor 51N4E dat er een fysieke en collectieve ervaring mogelijk is. Daarbij streeft het bureau naar een resoluut hedendaags project en wil het absoluut vermijden dat het NHM een verheerlijking van het verleden wordt.

“Als er geen eigen collectie is, dan is er geen limiet gesteld aan dat wat je kunt laten zien. Het tonen van projecten op ware schaal kan voor het NHM een grote meerwaarde zijn.” Dus wat past er in de opgegeven footprint? “Wij vinden dat er minstens een Fokker getoond moet kunnen worden.” En wat te denken van een voetbalveld? Het gegeven oppervlak bleek daarvoor veel te klein: “Dus we hebben het oppervlak verdriedubbeld.” Een samenspel van een horizontaal en verticaal landschap. Een gigantische hal met aan de kop een ‘slab’ van gestapelde micro-evenementen, vanwaar teruggekeken kan worden op de tentoonstellingshal. Persyn: “Met de familie aan het buffet aanwijzen wie waar is geweest en aldus de geschiedenis direct reflecterend.”
Wat deze enorme hal betekent voor de verschijningsvorm in de stad bracht een zucht van ongeloof in de zaal teweeg. De contour van de binnenstad van Amsterdam werd in de visual volledig ingenomen door het doosachtig volume, uiteraard feeëriek vaag maar onmiskenbaar van grote invloed op het stadsbeeld. (Persyn, met gevoel voor understatement, tot het publiek: “Ah, u herkent de locatie?”)

Er is overigens nog helemaal geen definitieve locatie voor het museum, dat tot nu toe een nogal roerige ontstaansproces kent. Persyn stelt dat het museum idealiter aan een waterweg gesitueerd wordt, aangezien het een logistiek centrum moeten worden. “Het museum is nooit af: door opbouwen, afbouwen, leegstand, fluctuatie en geschiedenis van tentoonstellingen wordt het NHM een project op een grote tijdsschaal. Tevens zijn door het grote oppervlak evenementen tussen de tentoonstellingen mogelijk.” Er wordt een foto getoond van een oranje Koninginnedagmenigte op de gracht. “Een massa-evenement zoals in Nederland gewoon is, is voor mij hallucinant: als je dat toch eens zou kunnen toevoegen aan het museum.” Op de vraag of een museum zonder collectie achteraf bezien een goede keuze is antwoordt Persyn: “De clou van dit project zit besloten in hoe de dingen in het gebouw kunnen ontstaan en de clichés van zich af weten te schudden.” Opnieuw is de boodschap van 51N4E: Use it.