Feature

Zooooo punk

De Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers pakt uit: een nieuwjaarsreceptie inclusief een algemene ledenvergadering, én een lezing getiteld ‘Hoe koud wordt de Rutte-winter?’ uitgesproken door prof. dr. Dany Jacobs; over de noodzaak van een lobby voor vormgevers.

Aan het begin van de avond kom ik aan bij het legendarische poppodium Tivoli in Utrecht. Wat mij betreft een punktempel avant la lettre, waarbij vooral de verhullende voordeur, het harde beton met TL-schijnsel en de holle akoestiek sfeerbepalend zijn. Waar het normaal duwen en trekken is om je jas kwijt te raken, kan ik deze nu met een mooie boog van de voordeur naar de garderobejuffrouw gooien. Het lijkt uitgestorven. De Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO) houdt al gedurende de hele middag hier haar ledenvergadering dus ´ze zullen wel binnen zitten´ denk ik nog. Bij mijn jas aangekomen overzie ik echter een praktisch lege garderobe met verveelde juffrouw erbij.

Ik kom niet voor de vergadering maar voor de lezing van Dany Jacobs. Omdat ik te vroeg ben, meng ik mij met mijn reisgenoot nog even tussen de aanwezige BNO leden. Hier in de grote zaal van Tivoli is de sfeer duidelijk anders. Een tempel is het nog zeker, maar de punk is ervan af. De hoge zaal met balkon is akoestisch opgeknapt door schuim met doek eromheen aan de plafonds en de hoogste wanden te bevestigen – klassieke isoleercellen hadden dat ook. De rondgang onder het balkon is onlangs verluchtigd met techno-achtige reliëfs en doet nu vooral clubachtig aan. Het is tijd, we gaan zitten en het licht gaat uit. Tijdens de introductie wordt aan de +-70 aanwezigen uitgelegd dat het hebben van een lezing een welkome vernieuwing is in de traditie van de algemene ledenvergadering van de BNO, voorheen was de traditie om meteen bier te drinken.
Het woord wordt gegeven aan Dany Jacobs, socioloog, hoogleraar Industriële Ontwikkeling en Innovatiebeleid bij de Universiteit van Amsterdam en lector Kunst, Cultuur & Economie bij de hogescholen ArtEZ en HAN in Arnhem. Jacobs verwierf bekendheid in de creatieve sector met zijn boek Het kennisoffensief, slim concurreren in de kenniseconomie. In rap Academisch krijgen de aanwezige ontwerpers er met een stevig staaltje college van langs.
Ik ben blij dat ik niet heb geprobeerd te genieten van de lezing want anders waren mijn aantekeningen nu geen houvast voor dit artikel. Het heeft geen pas om de hele lezing hier uit te draaien of te proberen de inhoud nog bondiger op te schrijven dan Jacobs dat zelf al deed op het podium. Het lijkt me echter wel aardig om u de rode draad te vertellen. Dan kunt u zelf bepalen of u eens aanschuift bij een van zijn colleges die waarschijnlijk even boeiend en innemend zijn als deze voordracht.

De rode draad in zijn betoog is dat wij ontwerpers erg, en laat ik mij hier diplomatiek uitdrukken, dom bezig zijn. Jacobs zat van 2005 tot 2010 in de Commissie van Wijzen Kennis en Innovatie. Deze Commissie bepaalt voor een aantal overheidsinitiatieven waar subsidiegeld voor innovatie naartoe gaat en moet in die hoedanigheid ondermeer plannen van de creatieve sector beoordelen. Jacobs stelt dat innovatie niet in de eerste plaats over techniek gaat, maar over cultuur. In 2003 werd de creatieve sector door de regering uitgeroepen tot een van de sleutelgebieden van de Nederlandse economie. Daarbij werd subsidie toegezegd, maar die moesten ontwerpers – en dan niet alleen ruimtelijke ontwerpers, maar ook de zij die werkzaam zijn in de gebieden als bijvoorbeeld mode, reclame, film en vormgeving – wel even komen halen. Toen werd duidelijk waar tot nog toe altijd de schoen wringt: wij ontwerpers hebben geen lobby. We eten nog liever onze schoen op dan dat we voor die paar centen gaan samenspannen met de concurrent. Of wat nog veel erger is: interdisciplinair samenwerken om de buit binnen te halen. Wij kregen slechts 10 van de mogelijke 20 miljoen euro te pakken.

Sowieso leeft volgens Jacobs in Nederland de l´art pour l´art gedachte bij ontwerpers nog veel te veel om financieel werkelijk volwassen de 21ste eeuw in te gaan. Als voorbeeld noemt hij, niet geheel ter blijdschap van sommigen in het publiek, het bijna failliet van Koninklijke Tichelaar Makkum. De geweldige inzet voor het designklimaat van deze keramiekfabriek komt niet ten goede aan de winst van het bedrijf. De grote boosdoener is hierbij wederom het gebrek aan toegespitste marketing en geld durven vragen voor het ambacht dat je brengt. Jan Tichelaars houding wordt door Jacobs gebruikt om te laten zien dat het niet willen nadenken over marketing en branding in de creatieve sector tot ellende kan leiden. Het wordt in deze sector nog steeds als charmant beschouwd om voor de vuist weg je instinct te volgen.

Ook laat Jacobs zien dat veel van die hip verklaarde schoolverlaters vlammend starten om daarna niet eens meer op het middenniveau terug te keren omdat ze opgebrand zijn. Slimmer zou volgens hem zijn om langzaam op te komen en dan lang je succes “uit te melken”. Kijkend naar het door de sector voorgesteld Innovatieprogramma Creatieve Industrie (IPCI), valt het Jacobs op dat ontwerpers blijkbaar liever vanuit niets weer lekker opnieuw willen beginnen met nadenken over grote problemen zoals zorg, energie en mobiliteit. Hij vindt dat zelfoverschatting, alsof er tot nu toe nog niet veel slims bedacht is en alleen deze sector creatieven kent.
Bij de tweede subsidieronde in 2010 werden wij vertegenwoordigd door een clubje die `de voorhoede van de voorhoede´ presenteerde. Het is afwachten wat er wordt toegezegd van de gevraagde 22 miljoen.

Toch ziet Jacobs het niet helemaal somber in. Onze verzamelde sterke brancheorganisaties als BNO, BNA en Modint, en sectorinstituten Premsela en NAi, plus onze sterke internationale uitstraling zouden goed voor ons kunnen spreken, als we het maar eensgezind zouden kunnen inzetten. En daarvoor moet je op de bank en erkennen dat je een probleem hebt, dat we niet in staat zijn een lobbygroep te vormen. Hoe dit probleem op te lossen? De spreker heeft, ook wanneer ik hem na de lezing er op aan spreek, geen oplossing. Ik ga moe geluisterd en zwaar discussierend met mijn l'art pour l'art reisgenoot naar huis.

Het inspireert mij wel dat wij ontwerpers worden bekeken en gewogen; het sterkt mij dat we het niet altijd even goed doen en in grote lijn zelfs open moeten staan voor ingrijpende verbeteringen. Het moet frustrerend zijn voor een socioloog of een subsidiegever dat we niet willen lopen voor die worst aan een hengel (in farmaland wisten de gezworen concurrenten niet hoe snel ze elkaars vrienden moesten worden en harkten boven de 100 miljoen van deze subsidie binnen).  Als men in de creatieve sector nog een beetje punk wil vinden, dan is het wel hier, hoe wij een subsidie recht in het gezicht durven te spugen.