Column

De avonturen van Jop Steenhouwer, deel 3: Een dilemma

ArchiNed volgt Jop Steenhouwer, een architect met hart voor de zaak en voeling met de buurt, op zijn queeste naar werk en inhoud. Vandaag aflevering 3: Een Dilemma, waarin Jop terugdenkt aan zijn academietijd, medelijden krijgt met zichzelf en met een meisje met ranke benen, en waarin hij tenslotte een aanbod krijgt dat hij wel wil, maar niet kan weigeren.

Wat vooraf ging: Jop Steenhouwer, een architect tussen twee opdrachten, heeft het door de crisis moeilijk, maar probeert de moed er in te houden. Tijdens een netwerkbijeenkomst van architecten en opdrachtgevers ontmoet hij Jack van Vliet, met wie hij in de gouden jaren van de stadsvernieuwing nog heeft samengewerkt. Jack is tegenwoordig projectontwikkelaar en hij vraagt Jop om hem te bellen in verband met een ontwerpopdracht voor de herontwikkeling van een oude jeneverfabriek.
Om zich een beetje in te werken bezoekt Jop een lezingenavond in zaal De Gemeenschap. Daar merkt hij tot zijn verwondering dat zijn oude ideeën over solidariteit en gemeenschapszin weer helemaal terug zijn.

 

‘Mnjauw!’
De kat liep stijfjes langs een tafelpoot, zijn staart in de lucht.
‘Ja, Kareltje, kom dan maar jongen?’ antwoordde Jop, terwijl hij uitnodigend in zijn bureaustoel achterover leunde.
‘Mrrrjauw!’ Met een beheerste sprong landde de kat in Jops schoot, draaide een rondje en vleide zich tevreden spinnend neer. Sinds hij zijn laatste werknemer had moeten ontslaan, nam Jop de kat zo af en toe mee naar zijn kantoor. Het was zo stil anders. En nu Anneke uit Jops leven was verdwenen, was het voor Kareltje thuis ook nogal eenzaam. Op deze manier hadden ze nog wat aan elkaar.
Afwezig krabde Jop de kat achter de oortjes en liet hij zijn blik door de ruimte gaan. Treurig keek hij naar de lege tafels en volle stellingkasten. In zijn beste tijd had hij toch maar mooi vier medewerkers in dienst gehad en op die manier zijn steentje bijgedragen aan de werkgelegenheid. Gebruist had het toen, en gezellig was het geweest; de radio aan, de deuren naar het binnenplaatsje open en vrijdagmiddag met z’n allen steevast een afzakkertje nemen bij Willem om de hoek.  Hij had zijn kantoor voor een bescheiden bedrag kunnen huren van de gemeente. Nou ja, kantoor was misschien een groot woord, het was een oude garage waarvoor Jop zelf een uitnodigende nieuwe gevel had ontworpen en met eigen handen had gemaakt. Daar was hij overigens best trots op, er waren tegenwoordig niet zoveel architecten meer die nog een hamer in de handen konden houden. Jop was zijn schoolcarrière begonnen op de Ambachtschool en had zich via de HTS opgewerkt naar de Academie van Bouwkunst, dus hij wist nog van wanten.

Mooie jaren waren dat geweest op de academie. De school stond midden in de arbeidersbuurt waar Jop later in de stadsvernieuwing actief zou worden. Nog nat achter de oren was hij onverhoeds in het centrum van de onderwijsvernieuwing beland. Bram van Westvlaanderen, een jonge socioloog die als dienstweigeraar zijn sporen nog had verdiend in de zwakzinnigenzorg, was er net  directeur geworden en had het hele onderwijsprogramma op z’n kop gezet. Geen experiment was hem te veel en geen gelegenheid ging voorbij om naar buiten te gaan en de benarde woonomstandigheden van de arbeidersklasse aan den lijve te ondervinden en de bewoners tot actie aan te moedigen. Man, man, wat hadden ze vergaderd en gediscussieerd in die tijd. Tot diep in de nacht ging het door, soms bleven ze zelfs slapen in het oude schoolgebouw. De academiefeesten waren legendarisch. Boy Recklinghausen, een indertijd niet onverdienstelijk tenorsaxofonist,  had er met zijn combo nog opgetreden. Jop moest ergens nog een langspeelplaat van hem in de kast hebben liggen, die zou hij bij gelegenheid weer eens opzoeken.
Getekend werd er intussen nauwelijks, maar geschreven des te meer. Hoeveel pagina’s van het academieblad Rieleks hadden ze niet uit de stencilmachine laten rollen? Jops afstudeerwerk ‘Soosjalisme en Hiegjene, un analieze van het prievee’ had indertijd een compleet nummer gevuld.  Glimlachend dacht hij terug aan de moeite die hij zich had moeten getroosten om de toen gangbare spelling in de vingers te krijgen, Jop was op de lagere school nog keihard gedrild in het foutloos spellen en ontleden. Maar nuttig was het onderzoek wel geweest. In zijn latere loopbaan had hij nooit moeite gehad om toilet en badkamer soepel in zijn plattegronden te verwerken. Daar had hij wel eens complimenten voor gehad van zijn zwager die bij de woningbouwvereniging werkte.

‘Triedeliedelie …, triedeliedelie …, ’ Met een schok ontwaakte Jop uit zijn mijmeringen, niet eens door het geluid van zijn telefoontje, maar door de kat die geschrokken van de doorbroken stilte zijn nagels in Jops knieën had gezet. Nagel voor nagel bevrijdde Jop met zijn rechterhand de kattenpootjes uit zijn spijkerbroek, intussen met zijn linker naarstig in zijn zakken zoekend naar zijn telefoon. De onrust werd Kareltje tenslotte teveel. Verontwaardigd sprong hij op de grond om zich in het raam te gaan wassen. Jop, die zich in zijn stoel had uitgestrekt om zijn telefoontje van achter zijn shagbuil uit zijn linkerbroekzak te frommelen, raakte zijn balans kwijt en gleed met een smak op de grond. Maar hij had hem! Zenuwachtig zocht hij het aan-knopje en bracht hij het telefoontje naar zijn oor.
‘Jop, met Jack van Vliet. Hoe gaat ’t ouwe jongen? Je bent op kantoor? Mooi! Over een kwartier sta ik bij je voor de deur. Ik heb nieuws Joppie, nieuws waar jij nog van op gaat kijken. Tot zo!’
Liggend op de vloer staarde Jop enige tijd verbouwereerd naar het piepende telefoontje. Zoals gewoonlijk had Jack hem geen tijd gegund om te antwoorden. Terwijl hij zich aan de tafelrand omhoog hees, overdacht Jop het dilemma waar hij nu in beland was.

Jack had tijdens de netwerkborrel zijn visitekaartje achtergelaten met de opdracht hem te bellen. Hoeveel uren had Jop niet naar het visitekaartje gestaard, zijn telefoon in de aanslag, om tenslotte toch maar een dagje te wachten. Je moest niet te opdringerig overkomen, vond Jop. Toen hij eindelijk durfde, kreeg hij een voicemail. Inspreken was voor Jop een probleem, hij had het nooit gekund en probeerde het liever later nog een keer. En dat had hij gedaan, niet één keer, niet twee, maar wel vijf of zes keer, zonder ooit de ontwikkelaar zelf aan de lijn te krijgen.
Maar op de lezingenavond in De Gemeenschap leek Jops hoop op werk definitief de grond in geboord. De schok was gekomen tijdens de tweede lezing. Een lief jong meisje had zich bedeesd voorgesteld. De naam was Jop alweer vergeten, ook omdat hij gebiologeerd naar haar ranke benen bleef staren die spichtig uit haar korte rokje staken. Een ooievaar, dacht Jop, een beeld dat nog werd versterkt door de ongemakkelijke manier waarop zij op haar rode pumps balanceerde. Jop was dan wel wat ouder, maar dat betekende niet dat hij prille schoonheid niet op waarde wist te schatten. Bovendien had het meisje hem onweerstaanbaar doen denken aan zijn ex Anneke, zoals zij was in de jaren dat hij haar net had leren kennen.  Het meisje was begonnen met een lang verhaal over haar jeugd op het platteland. Over de uitgestrekte weilanden onder lage luchten, over de koeien, zachtjes loeiend boven de grondmist, over de geur van mest en vers gemaaid gras, en over haar eenzaamheid als meisje van ver op de universiteit in de grote stad en hoe moeilijk ze het had gevonden om daar haar draai te vinden. Daarna had ze dromerige potloodschetsen laten zien van ‘projecten in voorbereiding’. Ook daar kon Jop zich gemakkelijk mee identificeren.
Maar toen schoof er opeens een foto van de jeneverfabriek voor en vertelde ze dat dit haar eerste echte kans op daadwerkelijk bouwen was. De fabriek van Jack! Toen schoot Jop de opmerking van Jack tijdens de netwerkborrel weer te binnen, dat hij het eerder ‘met zo’n hip jong bureautje had geprobeerd, en dat je daar niets mee opschoot.’ Jop kende de streken van Jack goed genoeg om te beseffen dat hij weer eens een gemeen spelletje speelde waarbij de ene architect tegen de andere werd opgezet. Een mengeling van medelijden met het meisje en met zichzelf overviel hem. Bedrukt was hij voortijdig uit het zaaltje gestommeld, want dat Jop de opdracht zou weigeren stond vast. Hoe dringend hij ook werk nodig had, hij had nog wel zijn principes. Jop had zich voorgenomen om het meisje op te zoeken en haar te waarschuwen voor Jack.

‘Tèèèèt, tèèèèt.’  Een ongeduldige claxon klonk op straat. O jee, daar was hij al. Haastig liep Jop naar de deur, ondertussen de zinnen formulerend waarmee hij Jack zou vertellen dat het hem speet, dat hij er nog eens over had nagedacht, maar dat hij nog ander werk had liggen en …
Schuin op de stoeprand stond een zachtronkende, verlengde Mercedes in de E-klasse geparkeerd, gloednieuw en zilverblinkend. Jop had dan wel geen rijbewijs, maar van auto’s wist hij desondanks wel het een en ander af, dit was bepaald geen rijtuig in de middenklasse.
‘Kom erin, Joppie’, zei Jack, die vanachter het stuur het rechtervoorportier uitnodigend openhield. Voorzichtig schoof Jop in de zachtleren stoel.
‘Mijn nieuwe kantoor! Wat vind je ervan? Ik heb dat torentje waar ik zat aan de Waalstraat onlangs weten te verpatsen en mijn centjes dit keer maar eens in roerend goed belegd. Van alle gemakken voorzien, Jop: telefoon, internet, satelliet-TV, een on-board bar, espresso en magnetron, meer heeft een ondernemer vandaag de dag niet nodig. Je moet tegenwoordig razendsnel kunnen reageren. Flexibiliteit en snelheid, daar gaat het om, ook bij de ontwikkelaar, en dit kantoor op wielen trekt in krap acht seconden op naar 100, sneller kun je ‘t niet kopen.’
Verbouwereerd luisterde Jop naar Jacks spraakwaterval, zich ondertussen afvragend hoe hij daar ooit een zin tussen zou kunnen krijgen.
‘Moet je kijken man, wat een ruimte’, zei Jack, terwijl hij met een weids gebaar naar achter in de auto wees. ‘Ken je Julie? Julie, dit is Jop Steenhouwer, een maat van me uit mijn tijd bij de gemeente. Notuleer jij even?’
Jop draaide zich om en keek recht in het gezicht van een blonde stoot, beleefder kon Jop het niet uitdrukken. Gelukkig had ze een opengeklapte laptop op haar schoot liggen, anders .. Nou ja…
‘Luister Jop, ik heb weinig tijd, maar goed nieuws. Ken je John Maanman, van Moonworks?’
Zoals gebruikelijk gaf de ontwikkelaar Jop geen tijd om te antwoorden.
‘Ken je niet? Geen punt, ik ken hem wel, en daar gaat ’t om. John heeft het briljante idee gelanceerd om een reality-docu te gaan draaien met een architect in de hoofdrol. Ik zag daar onmiddellijk kansen in, Jop. Met al die problemen rond de jeneverfabriek hebben we een breekijzer nodig. Ik heb jou aan boord, en met jou de buurt. Dat helpt, maar het is niet genoeg. Wat wij nodig hebben is media exposure. Ik heb John gebeld, wat centjes beloofd en een aandeeltje in de herontwikkeling van de fabriek toegezegd, dus die is binnen. En nu komt het Jop: jij gaat in die serie de hoofdrol spelen. Ik heb John de achtergrond een beetje uitgelegd en hij is razend enthousiast. Er moet nog wat geregeld worden met een of ander subsidiepotje, maar daar komen we uit. Nou, wat vind je ervan? Je wordt beroemd Jop!’
‘Ehhh, tja…weet je, Jack…’ begon Jop.
‘Dat dacht ik al, ‘onderbrak Jack hem, ‘ik heb nog nooit een architect ontmoet die vies was van een beetje aandacht in de media. Je doet ‘t dus. Heb je dat, Julie?
Nou Jop, er moet nog veel geregeld worden, dus ik moet er vandoor. De volgende keer nemen we de tijd voor een borrel.’
‘Ja maar…’ begon Jop. Maar Jack had het portier al geopend en voor Jop het wist stond hij al weer op de stoep en was de auto de straat uitgereden.

Hoe moest hij dit nu weer oplossen? Wat een dilemma: een kans op werk, maar dan zou hij zijn principes moeten verloochenen. En dan die TV toestanden, daar zat Jop helemaal niet op te wachten. Maar aan de andere kant, misschien moest Jop maar eens gaan doen wat anderen al lang deden en de media gebruiken voor eigen doeleinden. Misschien bood die TV show wel de kans om tussen de rotsen van principes en werk heen te laveren en tegelijk het meisje uit De Gemeenschap een handje te helpen.
Peinzend liep Jop Steenhouwer zijn kantoor weer in.