Enige tijd geleden verscheen de publicatie De alledaagse en de geplande stad. Over identiteit, plek en thuis, als resultante van een vierdaagse studiebijeenkomst uit de serie deSTADSWIJKstudies, georganiseerd door Trancity. De insteek van deze bijeenkomst was een meervoudige analyse van de stadswijk waarbij de deelnemers, afkomstig uit zeer verschillende disciplines, de stedelijke ruimte (als object van professionele planning en beleid) en de stad (als object van identiteitsvorming door bewoners en gebruikers) naast elkaar plaatsten als twee complementaire dan wel tegenstrijdige domeinen.
Zo bogen zich onder meer een sociaal geograaf, een antropoloog, een beeldend kunstenaar, een hoogleraar vrijetijdswetenschappen, een organisatieadviseur en een directeur van een woningcorporatie zich over de kwestie hoe de wereld van beleid en planning, en de daarmee gepaard gaande fysieke en sociale ingrepen in het stedelijk weefsel, zich feitelijk verhoudt tot de dagelijkse leefwereld van bewoners en gebruikers. Want wat blijft er over van de zorgvuldig geplande stadswijk, als niet alle bewoners zich gedragen naar de veronderstelde (papieren) ideeën over de ideale samenlevingvorm? In hoeverre zijn voor iedereen de veelal ongeschreven omgangsregels duidelijk? Daarbij gaat het niet alleen over hoe men met elkaar omgaat, maar vooral ook over het gebruik van de ruimte die is gecreëerd. Want die ruimte wordt vrijwel altijd anders gebruikt dan op voorhand is voorzien.
Heterogene stadswijken
De hedendaagse stad kenmerkt zich door een ongekende diversiteit aan bevolkingsgroepen en, in de woorden van Arnold Reijndorp, parochiale domeinen: verschillende leefwerelden van bewoners die in belangrijke mate de identiteit van een wijk of een buurt bepalen. Volgens Reijndorp is er in de praktijk van de stedelijke vernieuwing voor deze sociale dynamiek weinig aandacht. De economische en sociale potentie van etnische winkels wordt bijvoorbeeld nauwelijks erkend: de komst van een Turkse bakker of slager wordt eerder gezien als teken van verval binnen de wijk dan als een verrijking. Maar nieuw publiek domein ontstaat juist daar waar de parochiale domeinen elkaar raken en overlappen, betoogt Reijndorp. Diversiteit maakt een stad, zorgt voor stedelijke vitaliteit en biedt tevens ruimte voor conflicterend gebruik.
Levendige wijken en buurten ontstaan daar waar mensen met een verschillende maatschappelijke, culturele en etnische achtergrond en levensvisie kunnen samenleven, zich met hun directe leefomgeving identificeren en zich er zodoende thuis kunnen voelen. Het biedt grond voor sociale cohesie, ware het niet dat bewoners zich vaak belemmerd voelen in hun omgang met anderen. Belemmeringen in de betekenis van verlegenheden. Reijndorp haalt het onderzoek De betekenis van nabijheid van Lilian Linders aan waarin zij de prachtige termen handelingsverlegenheid, vraagverlegenheid en acceptatieschroom introduceert. Want hoewel iedereen (bestuurder/planner/ontwerper etc.) nog steeds hardnekkig het tegendeel blijft beweren, wordt steeds duidelijker dat de beoogde menging van verschillende bevolkinggroepen in de praktijk steevast uitblijft. Er kan achter de tekentafel nog zon prachtige, gemengde wijk worden ontworpen, wanneer bewoners op afstand van elkaar blijven leven, en onbekwaam blijven in hun toenaderingspogingen tot elkaar vooropgesteld dat die wens überhaupt al bestaat dan komt er van al die prachtplannen niks terecht.
Branding
Het sociale weefsel van wijken verandert voortdurend door mensen die wegtrekken en de komst van nieuwe bewoners: het botsen van verschillende culturele leefwerelden is nu eenmaal onvermijdelijk. Door een wijk een verhaal mee te geven, wordt getracht een collectieve identiteit te maken, en met name bij stedelijke ontwikkelingen en vernieuwingen betreft het een vorm van culturele politiek: waarin transformatie niet alleen gaat over het bouwen van huizen, het verplaatsen van mensen, of het realiseren van sociale programmas, maar ook over de beelden, verhalen en symbolen die worden ingezet om een stedelijke ruimte te plannen, te (re)organiseren en toe te eigenen.
Bij sommige brandingstrategieën, waarbij er een (al dan niet bedacht) merkbeeld of verhaal aan het traject van wijkontwikkeling wordt gekoppeld, kun je vraagtekens plaatsen. Volgens Leeke Reinders is het echter verleidelijk om branding af te doen als een oppervlakkig verschijnsel. Branding is veel meer dan dat: het is een identiteitsproces, een vooraf bepaalde strategie om de collectieve identiteit van een wijk te herdefiniëren en te transformeren: In branding openbaart zich [ ] een spanningsveld tussen een verhaal over collectieve gemeenschapsvorming en territoriaal verankerde culturele waarden enerzijds en een verhaal over diversiteit, ondernemerschap en individuele bevrijding anderzijds.
Maar om de alledaagse werking van de stad te kunnen doorgronden blijkt tegelijkertijd dat top-down strategieën niet langer meer afdoende zijn: er ligt voor de professionals dan ook een nieuwe taak in het benaderen van het functioneren van de wijk en de buurt, door deze te zien als producten van nieuwe, collectieve sferen. Het samengaan van verschillende culturele leefwerelden kan van bovenaf niet worden afgedwongen, wel kan de ruimte worden geboden waarbinnen mogelijkheden zijn voor bewoners om zich stukjes stedelijke ruimte te kunnen toe-eigenen. De individuele bewoner maakt deel uit van een buurt, een begrip dat we achteloos gebruiken. Volgens socioloog Pierre Mayol is een buurt een collectieve organisatie van individuele trajecten, waarbij de bewoonbaarheid sterk afhankelijk is van hoe de bewoner zich manoeuvreert tussen de private ruimte van het eigen huis, en zijn omgang lees: toe-eigening van de openbare ruimte. Die mix tussen binnen en buiten is essentieel voor een goed functioneren van de stadswijk.
Bazaarstad
In het afsluitend essay beschouwt en concludeert Arnold Reijndorp dat de stadswijk als collectief domein dient te worden benaderd, waarbinnen de verbrokkelde sociale samenhang en afnemende leefbaarheid kan worden bestudeerd. Dat kan volgens hem door het eenzijdige perspectief van de stad als emancipatiemachine te doorbreken en de stad veel meer als een bazaar te beschouwen, als plaats waar ruimte is voor zowel initiatief, uitwisseling als voor conflict. Reijndorp pleit dan ook voor een herijking van het vak van de professional, die het publiek domein op een andere – zowel fysieke als sociale – manier dient vorm te geven. Hoe dat precies in zijn werk moet gaan, wordt niet met zoveel woorden betoogd, maar wie alle bijdragen van De alledaagse en de geplande stad leest (waarin overigens sterk geleund wordt op het werk van Michel de Certeau, auteur van The Practice of Everyday Life), komt er vanzelf achter dat het voor iedereen die te maken heeft met ruimtelijke ontwikkelingen van stedelijke gebieden van belang is om vanaf straatniveau naar het stadsleven te kijken.