Recensie

De uitdaging van het MAS

Het lijkt eeuwen geleden dat er in een Vlaamse stad een splinternieuw museum werd gebouwd, maar deze lente opent, na een proces van twintig jaar, het Museum aan de Stroom in Antwerpen. Het gebouw van Neutelings Riedijk Architecten is een extreem heldere, lucide en zelfbewuste weergave van wat er op het spel staat. Het maakt de omgeving, het programma en de verlangens voor iedereen leesbaar.

Museum aan de Stroom (MAS), Antwerpen / Neutelings Riedijk Architecten / Wiki Commons

De architectuur van het MAS verbergt niets, en laat geen illusies over wat er te gebeuren staat. Hier mogen zoveel mogelijk mensen bewonderend om zich heen kijken – enerzijds naar de skyline van Antwerpen, 360 graden in het rond, en anderzijds naar de duizenden voorwerpen die deel uitmaken van de tot voor kort gescheiden collecties van het Volkskundemuseum, het Nationaal Scheepvaartmuseum en (gedeeltelijk) het Vleeshuis.
Het ontwerp van NRA is letterlijk op de circulatie van de massa bezoekers gebaseerd. Acht ‘natuurstenen koffers’ zijn als blinde verdiepingen gestapeld en telkens een kwartslag gedraaid, zodat er een reusachtige slingerbeweging naar boven ontstaat, aangevuurd door roltrappen. De spiraalvormige circulatieruimte is begrensd met gegolfd glas, en is (gratis) toegankelijk als een ‘stadsgalerij’. De temperatuur wordt afgestemd op het buitenklimaat en varieert tussen de 12 en 30°C. Op de bovenste verdieping is er een duur restaurant – wat eigenlijk niet past binnen de toegankelijkheidspolitiek – een feestzaal en een panoramaterras.

Architecturale creativiteit is hier een relatief begrip: het is niet de architectuur die verwondering wil wekken, als wel de radicale uitwerking van het programma. Niets leidt immers de aandacht af, niets staat in de weg, alles is functioneel of alleszins verklaarbaar. Het heeft geen zin om de bekledingstheorie die in het MAS wordt gehanteerd, als ironisch af te doen. De ornamentiek geeft de mensen wat ze willen, desnoods tot vervelens toe. De gevel, opgebouwd uit rood natuurstenen tegels, is bezaaid met duizenden metalen handjes, het symbool van de stad Antwerpen. Binnenin het gebouw wordt dit patroon voortgezet door medaillons, voorzien van een cirkelgedicht van Tom Lanoye: ‘waar water waakt en wat er waard was later werd bewaard als’. Ook kunst is geïntegreerd: op het museumplein aan de voet van de toren heeft Luc Tuymans een mozaïek aangelegd; op de muren van de opkringelende wandelboulevard zijn lichtwanden van Anne-Mie Van Kerckhoven aangebracht die veelzijdig naar de Antwerpse geschiedenis verwijzen.
De schematische helderheid van de architectuur van het MAS – de manier waarop de architectuur werkt – is soms letterlijk ongelooflijk. De spartaanse en machinale efficiëntie, die toch gepaard gaat met een nagenoeg karikaturale overdaad aan verbeelding, referentie en complexiteit, is niet weggelegd voor gevoelige zielen die van architectuur poëzie, cultuur of een teder spel van licht verwachten. Het MAS is dan ook een zelden geziene uitdaging voor de contemporaine tentoonstellingspraktijk.
Dat wil niet zeggen dat er in het MAS iets nieuws gebeurt. De evolutie die de museumarchitectuur de laatste 200 jaar heeft doorgemaakt, bereikt hier slechts een extremum. In de negentiende eeuw werd een museum opgebouwd als een serieschakeling van ruimtes, die nooit los van elkaar toegankelijk waren. Het MAS is in 2011 een perfecte parallelschakeling – meer nog dan bijvoorbeeld het Centre Pompidou – omdat de circulatie en de tentoonstellingen volledig los staan van elkaar, en omdat die splitsing de ruggengraat van de architectuur vormt. De dozen die voor de tentoonstellingen ontworpen zijn, worden volledig artificieel belicht (het merendeel van de geëxposeerde voorwerpen laat daglicht trouwens niet toe), maar de ruimtelijke situatie is daarbij zo helder, dat alles – geestelijk en conceptueel – in een fel licht komt te staan.

Vandaag blijft, zo blijkt op het openingsfeest, de uitdaging van deze architectuur onbeantwoord. Dat komt omdat de Antwerpse B-Architecten, die verantwoordelijk zijn voor het tentoonstellingsontwerp en de scenografie, de blinde kofferdozen als aparte kleine musea behandelen. De aanzet die door NRA is aangereikt, wordt niet begrepen, laat staan dat er gevolg aan wordt gegeven. Exemplarisch hiervoor zijn de duizenden schroefhulzen, de gaten in de muur waaraan materiaal kan bevestigd worden, en waarmee de binnenwanden als met behangpapier zijn bekleed, die een quasi evidente scenografie voorschotelen. Deze gaten worden slechts in een van de acht zalen gebruikt en dan nog sporadisch. De B-Architecten willen in een interieur voorzien dat indruk maakt, en dat zich vaak als een kunstige installatie opdringt. De tentoonstelling over ‘machtsvertoon’ bestaat uit drie duizelingwekkende sculpturen à la Richard Serra die elk contact met de objecten of met de informatie onmogelijk maken. Elders, zoals in het ‘kijkdepot’ op de tweede verdieping, wordt er gewoonweg bedrog gepleegd; een bewerkelijke constructie met hekwerk en vitrines moet de indruk wekken dat het depot wordt ontsloten, terwijl er eigenlijk een zinloos labyrint wordt gecreëerd. Met gebouwtjes en dode massa willen de B-Architecten zelf een verhaal vertellen dat echter nergens de complexiteit van de geschiedenis eer aandoet. Het MAS wordt daardoor geen ‘schatkamer boordevol verhalen’, zoals de promotalk het wil, maar een vermoeiende opeenvolging van sensatietjes. Het zijn slechts een paar curatoren, elke verdieping is door een ander team samengesteld, die hier tegen in kunnen gaan.
Een ander, daarmee samenhangend probleem is dat de ruimtelijke opbouw van de zalen voor twijfelachtige doeleinden wordt gebruikt. De indeling die door de zichtbare spanten wordt gesuggereerd, de constructie steunt op één centrale kern, blijft voornamelijk dode letter. Daardoor ontstaat opmerkelijk veel ‘lege ruimte’. De U-vormige zalen die NRA ontwierp, installeren zowel inhoudelijk als organisatorisch voldoende structuur. Nu worden de voorportalen ingezet als een ‘wake-up room’ enerzijds, waarin de bezoeker een ‘multimediale ervaring’ krijgt aangereikt en als een uitsmijter anderzijds, waarin de bezoeker op onnozele wijze een spoor mag achterlaten door bijvoorbeeld een papiertje in een fles te stoppen. Tussen in- en uitgang wordt vaak met de moed der wanhoop een tentoonstelling gemaakt, een poging die het best lukt op plaatsen met zo weinig mogelijk tentoonstellingsarchitectuur.

De directe omgeving van het MAS is, sinds de bouwplannen bekend werden, op een onvermoede manier tot bloei gekomen. Ook aan de symboolwaarde voor de gemeenschap van Antwerpen moet niet getwijfeld worden, hoewel ook deze architectuur er lang niet voor ‘iedereen’ is en onmogelijk alle bevolkingsgroepen met elkaar zal verzoenen. Dat is ook niet de bedoeling, hoe graag men dat ook zou willen. Belangrijker is dat in het MAS op een intelligente en diepgaande manier geschiedenissen worden verteld aan de hand van de duizenden objecten die zich de afgelopen eeuwen in Antwerpen hebben opgestapeld. Die taak is momenteel te zwaar gebleken. De architectuur van het MAS kan dat niet worden verweten;  het gebouw zal hopelijk lang genoeg bestaan om de uitdaging die het zelf stelt, ook beantwoord te zien.