Woensdag 30 maart startte de lezingenreeks Failed Architecture met een voordracht van Antony Tung. Het was tevens de opmaat tot het congres Urban Heritage Inc. georganiseerd ter ere van het vijfenvijftigjarig bestaan van Stadsherstel. Een mooie gelegenheid om als Amsterdamse architect eens in de keuken te kijken waar erfgoedbescherming op het menu staat.
Antony Tung is professor stedenbouwkundig erfgoed aan de MIT, een ‘New York Landmarks Preservation Commissioner’ en blijkt een gepassioneerd spreker over het behoud van erfgoed. Zijn fascinatie komt voort uit een grote bezorgdheid over de destructie van het wereldwijde erfgoed die Tung over de hele wereld aantrof tijdens het schrijven van zijn boek “Preserving the world’s great cities”. Hij schotelt zijn publiek een pessimistisch beeld voor waarin hij voorspelt dat in 2050 nog maar 7% procent van het wereldwijde erfgoed van vóór 1900 behouden is gebleven voor de toekomst. Daarmee wordt de deur naar het verleden in veel gebieden definitief dichtgegooid en de historie ontoegankelijk voor toekomstige generaties, zo betoogt Tung.
Toch leidt die constatering er allerminst toe dat erfgoedredders in de categorie conservatieve geitenwollensokkendragers mogen worden geschaard. Bijna iedere spreker op het congres Urban Heritage Inc. betoogt dat behoud niet gaat zonder vitaal gebruik, het creëren van (economisch)draagvlak en soms zelfs broodnodige aanpassingen. Het is ook de boodschap van Ron van Oers, ‘Program Specialist’ bij Unesco, die uitlegt hoe zijn organisatie te werk gaat. Het gaat Unesco om het bepalen van de ‘universele waarden’ van het erfgoed. Die waarden kunnen echter veranderen met het verstrijken van de tijd en daarmee ook de reden waarom of wat precies behouden moet blijven. De ‘sites’ moeten niet bevroren worden, want zonder gezond gebruik sterft het erfgoed alsnog een stille dood en gaat de noodzaak tot behoud verloren.
Beschermen is daarmee ook het managen van veranderingen, bepalen waar de mogelijkheden en kansen liggen om vooruitgang in goede banen te leiden. Nieuwe architectuur in of in de omgeving van het erfgoed wordt beoordeeld aan de hand van de door UNESCO als universeel bestempelde waarden. Is een complex bijvoorbeeld werelderfgoed omdat het locale materiaalgebruik zo kenmerkend is? Dan geen hypermodern complex met een uitheemse materialisering. Gaat het om een stad als St. Petersburg met het meest horizontale centrum van Europa? Dan is een wolkenkrabber dus niet gewenst. Het gaat Unesco niet om een oordeel over de architectuur zelf maar over een oordeel hoe de architectuur zich verhoudt tot de ‘waarde’ van het beschermde.
Met de benoeming van de Amsterdamse grachtengordel tot werelderfgoed is Unesco nu ook een partij in Amsterdam. De benoeming is mede te danken aan het werk van Stadsherstel N.V. die een belangrijke bijdrage geleverd heeft aan het behoud van de gordel. Niemand twijfelt nu aan de kwaliteiten van de grachtengordel, maar in de jaren 50 en 60 waren die kwaliteiten niet zo vanzelfsprekend. Toen stond de grachtengordel zwaar onder druk in de plannen van de gemeente in haar ambitie tot cityvorming. Uit de afkeer van deze plannen ontstond Stadsherstel, het behoud van de binnenstad werd de belangrijkste doelstelling van de organisatie. Met het opkopen, opknappen en een goede bestemming vinden van een pand wordt geld verdiend en dat geld wordt weer aangewend om nieuwe panden te kunnen verwerven. Voorzitter Niek Hoek noemt het ‘kapitalisme georganiseerd rond een sociale zaak’. Overigens is de gemeente inmiddels geen tegenstander meer maar aandeelhouder van Stadsherstel.
Gebruik is dus van levensbelang voor het behoud van erfgoed, maar hoe wordt nieuwe architectuur in een historische context nu beoordeeld? Kan dat het best aan de hand van schaal, korrelgrote, materiaal, kleur, wijze van veroudering, of is toch de detaillering het belangrijkst? Die discussie werd op het congres nauwelijks gevoerd, het was dan ook geen architectuurdebat. Wel werd dankzij Tung duidelijk dat er een subtiel verschil is in het discours in Nederland en dat in Amerika. In Nederland spreekt men vaak over een ontwerp in een historische context in termen van ‘gepast’, terwijl in Amerika de architectuur beoordeeld wordt aan de hand van het begrip ‘appropriate’ oftewel ‘geschikt’. Dit laatste lijkt meer ruimte te laten voor innovatieve invullingen, maar het tegenovergestelde blijkt het geval. In Amerika bespeurt Tung bij zijn publiek meestal een voorliefde voor gebouwen met een post-modernistische of neo-traditionele inslag terwijl bij zijn Europese publiek vaker de voorkeur uitgaat naar het (neo-)modernistische invullingen.
Aan de hand van een quiz met verschillende voorbeelden van een modern gebouw in een historische context leert Tung het publiek dat er een verschil is tussen passende architectuur en goede architectuur. De vraag of het voorliggende ontwerp ‘gepast’ is, wordt vaak beaamt door een grote meerderheid van het publiek terwijl zich, bij de vraag of dat zelfde gebouw dan ook goede architectuur is, slechts een kleine minderheid aftekent. Blijkbaar is middelmatige architectuur een heel geëigend middel om een geslaagde historische inbereiding te plegen. Tung stelt het als volgt: “Vooruitstrevend bouwen in een historische context is verdomde lastig en alleen genieën zouden zich eraan moeten wagen, alle andere dienen zich bescheiden op te stellen”.
Tung sluit het congres af met een kort historisch overzicht van de erfgoedbescherming. Het eerste wat nodig bleek was het besef tot de noodzaak van behoud, dit werd vorm gegeven met wetten ter bescherming van erfgoed en de oprichting van organisaties als Unesco. Daarop volgde een generatie erfgoedbeschermers die een strijd moest leveren om het behoud ook daadwerkelijk ten uitvoer te brengen. De komende generatie staat voor de taak om te herdefiniëren wat voor soort stad we nu eigenlijk willen behouden.
Volgens mij moeten we – architecten en erfgoedbeschermers – daarbij op zoek gaan naar een evenwicht tussen behoud en innovatie. En voor de Amsterdamse grachtengordel geldt, juist nu het werelderfgoed is, dat vooral vooruit gekeken moet blijven worden. Daarvoor blijven publieke stedelijke functies aan de grachten nodig – met oog voor de Amsterdammers en niet alleen voor de toerist. En misschien wel het belangrijkste, durf het experiment aan als daar een aanleiding voor is. Zonder experiment en durf waren de grachten er nooit gekomen, laat staan de Unesco status.