Slechts eens in de paar jaar treedt Koen van Velsen naar buiten om te vertellen over zijn werk. Op 14 april was de Academie van Bouwkunst in Amsterdam dan ook afgeladen. De lezingenreeks The Hand of the Maker gaat over vakmanschap en materiaalgebruik in de architectuur. Its not about paper, its not about forms. Its about space and material, zo luidt het citaat van Zumthor op de aankondiging. Van Velsen heeft er een andere kijk op zo blijkt deze avond.
Zo beperkt als de frequentie, zo precies is het onderwerp van de lezingen van Van Velsen: het gaat altijd over één gebouw. Maar dan passeert ook wel het hele ontwerp- en realisatieproces de revue. Een lezing om van te leren dus, zowel voor studenten als vakgenoten. Vanavond gaat het over Groot Klimmendaal, het revalidatiecentrum bij Arnhem dat met prijzen overladen werd: de BNA Gebouw van het Jaar Prijs 2010, de Dutch Design Award voor het interieur en een nominatie voor de Mies van der Rohe Award.
Koen van Velsen mag dan worden geprezen om zijn beheersing van de techniek en de ambachtelijke kwaliteit van zijn werk; voor Van Velsen zelf gaat het helemaal niet om het materiaal, zo maakt hij vanaf het begin duidelijk. Het gaat om het basisidee of de intentie, daaraan weten vast te houden en die tot uitdrukking te brengen in de kleinste details. Omdat het tien of vijftien jaar duurt voordat een gebouw er staat, dient dit basisidee als ijkpunt bij cruciale momenten zoals bezuinigingen en aanbestedingen. Je moet voorkomen dat je in dat hele complexe proces afdwaalt van wat je oorspronkelijk wilde bereiken. Maar verder is alles toegestaan, zo lijkt het, en betoont Van Velsen zich de flexibele architect bij uitstek. Het plan kan door allerlei zaken worden beïnvloed, als het er maar beter van wordt, zo is zijn grondhouding: vanuit de intenties zo vloeibaar mogelijk met de planvorming omgaan. En dat betekent dus ook dat de beheersing van de techniek voor Van Velsen slechts een voorwaarde is voor de beheersing van het proces. Aan de hand van Groot Klimmendaal toont hij in de loop van de avond wat dat in de praktijk betekent.
Het revalidatiecentrum Groot Klimmendaal bij Arnhem bestond dertien jaar geleden uit een hoofdgebouw met een flink aantal bijgebouwen in een parkachtige setting. In de woorden van Van Velsen een bedrijventerrein voor zorg. De oorspronkelijke opgave was om een verbinding te maken tussen de verschillende gebouwen. Door de opdrachtgever zorgvuldig te bevragen op de intenties kon de opgave worden geherformuleerd tot één aangenaam zorggebouw in een idyllisch park dat verbonden is met de buurt.
In het vervolgens door hemzelf getekende masterplan wordt het terrein aangesloten op de woonwijk ernaast. Fysiek, door de hekken weg te halen, maar ook programmatisch, door extra functies voor de wijkbewoners op te nemen in het revalidatiecentrum. Er is een sportzaal voor de school, een fitnesscentrum, zwembad en restaurant voor zowel de kliniek als voor de buurt. Bovendien verrijzen in de toekomst nog een schoolgebouw en een woongebouw in het park. Een sterke betrokkenheid van de medewerkers van de kliniek zorgde voor verdere verrijking van het programma. Zo dwong het personeel de directie om het project tijdelijk stil te leggen met de eis om een theater voor theatertherapie binnen het gebouw. Later werd daar nog de wens voor een Ronald McDonaldhuis aan toegevoegd.
In andere gevallen misschien een frustratie van het proces, maar Van Velsen weet het in te zetten om het plan beter te maken. In de twee jaar dat het proces stillag en het personeel sponsoring regelde voor het theater, werden een aantal oude gebouwen afgeschreven en konden deze worden toegevoegd aan het bouwprogramma. Dat gaf vervolgens weer aanleiding voor een nieuw bestemmingsplan. De simpele maar doeltreffende bepaling dat alles wat werd gesloopt kon worden gestapeld in het nieuwe gebouw, betekende een volgende verrijking van het gebouw.
Deze verrijking is de constante factor in het verhaal zo blijkt. Want ook de materialisering van het gebouw was geen rechte weg. Het gebouw zou moeten opgaan in de natuurlijke omgeving, zo was het uitgangspunt. Aanvankelijk zou het bekleed worden met spiegels waarin de groene omgeving zou worden gereflecteerd. Al snel bleek dat het sobere zorgbudget dat niet zou toelaten. Flegmatisch verklaart Van Velsen hoe besloten werd om de gevel dan maar van hout te maken: datgene wat het gebouw moest weerspiegelen (bomen), maken we dan maar zelf. In een iets later stadium blijkt echter dat de aannemer geen partij kan vinden die de gevel terplekke wil timmeren en vraagt of deze ook van aluminium zou kunnen worden. Goh wat fijn dat hij dat zegt; wat doen we de opdrachtgever eigenlijk wel niet aan als we dat van hout maken, dan moet hij daar om de vier jaar langs, zo geeft Van Velsen inzicht in zijn pragmatische gedachtegang. En nog weer later blijkt dat de aannemer de achterconstructie verkeerd heeft gemaakt waardoor de aluminium profielbeplating andersom aangebracht zou moeten worden. Voor Van Velsen geen reden tot paniek. Hij past de aanzichten aan, maar weet ook dat dit het moment is waarop hij iets terug kan vragen. Zelf was hij namelijk vergeten om de juiste hoeveelheid kleurvlakken op te nemen in de aanbestedingsstukken. Niet zo slim, maar ook bij dit bureau wordt wel eens een foutje gemaakt. Maar de deal lag voor hand: in ruil voor een iets andere gevel, zorgt de aannemer alsnog voor de kleur.
Het zijn slechts enkele van de vele voorbeelden die deze avond langskomen. Wel zijn ze tekenend voor de ontwerphouding van Koen van Velsen: flexibel, pragmatisch en heel veel kan als het maar voldoet aan de basisidee. Na een schijnbaar oneindig proces staat er bij Arnhem een subtiel gematerialiseerd revalidatiecentrum in een glooiend landschap dat benadrukt wordt door de langwerpige opzet van het volume, de natuurlijke kleuraccenten en een accentuerende overstek op het hoogste punt van het terrein. De lange en brede verkeersruimtes in Groot Klimmendaal worden nu benut om te oefenen met lopen en fietsen: de waardevolle overmaat waar iedere architect naar zoekt en die hier lukt door overlappende programmaonderdelen te organiseren. Zelf zegt Van Velsen dat dit alleen ontstaat door bij iedere opdracht alle betrokkenen, incluis zichzelf, sterk op de eigenlijke intenties te bevragen. Hij doet dit met onbevangen blik, in een taal gespeend van moeilijke termen of vakjargon. Het basisidee dat voortkomt uit dit zoekproces moet iedereen voor lange tijd bij de les houden. In het proces dat volgt, blijkt dat de hand van de maker wordt gekenmerkt door elasticiteit. Om werkelijk te kunnen luisteren naar de vraag van de opdrachtgever en andere belanghebbenden, en daar vervolgens op flexibele wijze consequenties uit te kunnen trekken voor het ontwerp, is de beheersing van de techniek cruciaal.