Nieuws

Toespraak Anna Tilroe tijdens “Bezetting Museum Boijmans-Van Beuningen”

Vandaag, 26 juni 2011, is een historische dag. Een dag die in ons geheugen en dat van de Nederlandse cultuurgeschiedenis zal blijven voortleven. Een dag in de sfeer van 26 juni 1963 toen John Kennedy, staande voor de Berlijnse Muur, zei: Ich bin ein Berliner. Wij, kunstenaars uit alle disciplines, makers, denkers en kunstliefhebbers, wij staan hier voor de symbolische muur die door de huidige regering is opgetrokken tussen de kunstensector en de samenleving. En ieder van ons zegt het luid en trots: ik ben een medestrijder! Ik strijd samen met geestverwanten tegen krompraters met hakbijlen, die beweren dat zij het beste met de samenleving voor hebben door de kunst gedwee en aangepast te maken. Met dat doel voor ogen schilderen zij al diegenen die met inzet en passie in de slechtst betaalde sector werken, af als een bende profiteurs die, nu hen hun riante subsidies worden afgenomen, eindelijk doen wat zij altijd al hadden moeten doen: de markt op en bij de rijken aankloppen.

Het is waar, Nederland zit goed in z’n rijke onderdanen. Gisteren nog meldden de kranten dat het aantal miljonairs ondanks de crisis weer aanzienlijk is toegenomen. Dat is overigens niet alleen in Nederland het geval. Wie wil weten hoe het gaat met de werkelijke elite in Europa, de Verenigde Staten en Rusland, hoeft maar te kijken naar de verkoopcijfers van Art Basel, de grootste en belangrijkste kunstbeurs ter wereld. Dit jaar was de verkoop weer op het niveau van 2007, het topjaar vóór de crisis.  Okay, het 10 meter lange schilderij van Andy Warhol is niet verkocht. Klaarblijkelijk was 80 miljoen net een brug te ver. Maar een miljoen of twee, was voor veel bovenklassers geen enkel probleem. Kijk, zeggen de krompraters, dáár moet het met de Nederlandse kunsten heen. De markt op, economisch denken, spektakel maken, massa’s publiek trekken. Dan begrijpen de mensen tenminste waar het over gaat: over hún denken, hún leven, hún wereld. En dan stroomt het geld vanzelf binnen. Wij, de medestrijders, bestrijden dat met vuur. Wij vinden dat cynisch, aanmatigend en misleidend. Wij weten dat politici en diegenen die uit naam van het volk spreken, in werkelijkheid hun éigen denkbeelden als de juiste naar voren schuiven, en het liefste alles wat deze ter discussie stelt, weerspreekt en ontmaskert, verdacht maken als volksvijandig en het, als het even kan, de grond in trappen. Met de kunst als eerste slachtoffer. Daar zijn in de geschiedenis vele voorbeelden van. Kijk naar de vorige eeuw. Zie hoe die ideologieën die het Volk op het schild hesen, de autoritaire ideologieën van de communisten en fascisten, de kunsten als eerste doelwit hadden. En wat zei de volksleider met het peroxide-haar direct toen dit kabinet rond was? “Wij pakken als eerste de kunstbobo’s aan.” Hoe ver stond dat af van wat Herman Goering, rechterhand van Hitler, eens zei: “Als ik het woord cultuur hoor, trek ik mijn revolver”?

Wat maakt dat autoritaire leiders steeds weer hun agressie openlijk botvieren op kunst, is het verzet dat ze erin voelen. Een verzet tegen iedere denkrichting, ieder systeem, iedere theorie die een claim legt op de werkelijkheid en ons voorschrijft hoe wij moeten denken en leven. Kunst, of het nu om beeldende kunst, dans en theater gaat of om literatuur en muziek, kunst schrijft niets voor, maar roept op om telkens opnieuw betekenis te geven aan de dingen, de mensen, de wereld. Kunst toont, zegt, laat horen en zien dat er niet één visie is, één maatschappijvorm, één cultuur, één godsdienst die superieur is aan alle andere, maar dat je het ook anders kan denken en zien, en dat er zoiets als het andere en de ander bestáát en respect verdient. Dat is, denk ik, de kern van kunst. Het is haar kracht. Maar ook haar zwakke plek. En om dat laatste te kunnen verduidelijken, moet ik weer even terug naar de markt. De markt waarvan beweerd wordt dat hij vrij is en die daarom met een hoofdletter wordt geschreven. De Vrije Markt dus, die vooral goed is voor iedereen die het beter heeft dan alle anderen. Die markt zet kunst in voor haar eigen doeleinden. Op de markt functioneert kunst als bewijs dat het economisch systeem waarin wij leven, het enig juiste en zaligmakende is. Op de markt wordt de vrijheid en het progressieve, idealistische denken waar kunst voor staat, het pronkstuk waarmee een meedogenloos globaal kapitalisme zichzelf optooit en rechtvaardigt.

Beste medestrijders, om de die zelf-rechtvaardiging gaat het nu. Dat is de reden waarom deze rechtse regering de armen en benen afkapt van een culturele infrastructuur die de kunsten decennialang voor een substantieel deel vrij hebben gesteld van het marktdenken. Een vrijheid die ons kunstklimaat zo aantrekkelijk heeft gemaakt dat vanuit de hele wereld kunstenaars, theatermakers, dansers, musici, schrijvers en denkers naar ons land kwamen om kennis en creatieve energie op te doen en deze hier en verder over de wereld weer te verspreiden. Dat bijzondere kunstklimaat heeft Nederland jarenlang verrijkt met tentoonstellingen, theater- en dansvoorstellingen en concerten die wereldwijd vermaardheid kregen. Het heeft dit kleine land behoed voor provincialisme en conformisme. Dat beeld wordt nu drastisch omgekeerd. Als het aan deze regering ligt, worden provincialisme en conformisme de norm. Want zij weet, ook weer uit de geschiedenis, dat het meest gedweeë volk een volk is dat in alles om zich heen zichzelf bevestigd ziet. Consumptievee. Maar zover is het nog niet. Want niet alleen wij, de kleine groep hier, strijden hiertegen. Daar achter ons, staan honderdduizenden kunstliefhebbers die zich verbijsterd afvragen in welk land zij nu leven. Dat publiek moeten wij, naar mijn stellige overtuiging, op nieuwe wijzen aanspreken, beter informeren, meer betrekken bij de discussies die wij voeren, de keuzes die wij maken en de kwaliteitscriteria die wij aanleggen. In dat hongerige publiek ligt een potentieel dat de kunstensector zelf heeft geschapen, maar nog niet voldoende tot leven heeft gewekt. Een enorm potentieel van hartstochtelijke medestrijders.