Recensie

België bouwt (zichzelf)

Met Building the Economic Backbone of the Belgian Welfare State heeft Michael Ryckeweart een uitermate interessant, noodzakelijk en actueel boek geschreven, ook – nu meer dan ooit – voor Nederlanders. Bert de Muynck bespreekt.

Actueel is wellicht niet het juiste woord in deze context omdat het boek voornamelijk de Belgische infrastructurele, institutionele en architecturale wederopbouw in de periode 1945 tot 1973 onderzoekt, analyseert en in context plaats. Retro-actief, zo bedacht ik me, is dan ook weer niet op zijn plaats omdat België de laatste dertig jaar een politieke, institutionele en culturele luchtbel buiten proporties is geworden. Zelf zonder op deze laatste veranderingen in te gaan, geeft dit boek te kennen dat, met enige dosis economische en infrastructurele intelligentie, het einde van België echter nog niet in zicht is. Zoals België zich na de Tweede Wereldoorlog nationaal heruitvond en herorganiseerde, zo moet het mogelijk zijn om dat vandaag opnieuw te doen. En dat mits men begrijpt dat welvaart niet gecreëerd wordt door naar de waan de dag te regeren, maar met inzicht in de institutionele identiteit van een land. In het licht van de algehele institutionele, politieke en economische malaise waarin België zich sinds juni 2010 bevindt, is dit boek dan ook een welgekomen verademing en verduidelijking. Er is hoop. Of beter, ooit was er hoop.

Centraal staat de these dat de Belgische verstedelijking in die na-oorlogse periode verklaart kan worden als ‘impliciete verstedelijking’. Het boek leest dan ook als een narratief over de Belgische verstedelijking dat vertrekt van de infrastructurele, industriële en economische ontwikkelingen, waarbij administratieve visies en beslissingen met hetzelfde respect worden behandeld als het werk van architecten en stedelijke planners. België, zo is bekend, is niet gebouwd door architecten, maar door bureaucraten. Na lezing van het boek komt het vraagstuk van de coördinatie prominent op de voorgrond. Iedereen kent België  als een feeërieke territorium van versplinterde verstedelijking, snelwegen, kanalen, lintbebouwing, dorpen en wat nog resten aan middeleeuwse monumenten. Menig onder ons vraagt zich af, eenmaal geconfronteerd met de huidige situatie, ‘hoe is dit mogelijk?’. Het siert architect, urbanist en wetenschapper Michael Ryckewaert dat hij deze vraag serieus neemt, grondig onderzocht en helder uitlegt.

Na de Tweede Wereldoorlog keerde de Belgische regering uit ballingschap terug uit Londen en zette zich schrap om een nieuw België op te bouwen. In de periode die Ryckewaert bespreekt komt de nationale regering vooral naar voren als een flexibele coördinator van private en lokale initiatieven, eerder dan als een beslissingsmakers op het nationale niveau. Deze opstelling leidde tot een ruimtelijke ordening waarbij het eigenwijs aanpassen van internationale tendensen naar een provinciaal niveau voorop stond;het moderne denken over de toekomst van de stad als geheel werd een spel waarin consensus, compromissen en verkavelen centraal stonden. Deze visie heeft het voordeel dat ieder ruimtelijk idee kan aangepast worden aan de lokale condities. Dit levert een uniek beeld op dat weinig van doen heeft met het originele plan en zich onmogelijk zo kan gedragen, maar wel succesvol kan zijn. In het boek wordt een beeld van België duidelijk, als een land van weinig originele ideeën, maar wel een land dat meester is in het aanpassen van orginele ideeën voor zijn eigen gebruik.

Prominent in de publicatie zijn de studies rond de stedelijke ontwikkeling van Antwerpen, het AlbertKanaal dat de Vlaamse Kempen doorkruist en de Borinage (het gebied rond Mons). In deze ontwikkelingen ontdekt en leest Ryckewaert een doelbewuste drang om de idee van de lijnstad to stand te brengen, om dat rationeel naar Belgische maatstaven aan te passen, en dit zo door te denken dat iedereen er voordeel bij heeft: “The concept of a national plan based on linear patterns was not an entirely foreign concept projected onto the national territory without regard for the existing urban structure. On the contrary, the view of the territory as an entirely urban realm was particularly well adapted to the Belgian institutional and territorial context.”

Zo komt lintbebouwing tot stand als het visueel en organisatorische armtierige aangepaste ideaal van de lijnstad. Vernieuwing in deze context betekent het verwateren van internationale concepten, van het selectief, fragmentarisch, segmentair en suggestief toepassen van een mix van Engelse en Amerikaanse planningsprincipes. Het contrast met de omringende landen zoals Frankrijk en Nederland haalt Ryckewaert nu en dan aan.  Ryckeweart ontwaart  een kracht in het korte termijn plannen in de Belgische context: “The absence of a separate national planning agency distinguishes the Belgian approach when compared to similar policies in neighboring countries such as France and the Netherlands. (…) As there was no monolithic planning agency, bureaucratic processes did not weigh heavily in the political decision-making process. At times, the formal five years plans or planning memos issued by the French and Dutch planning agencies resulted in inertia, disconnection from local concerns and a failure to adapt to short-term economic fluctuations.”

Ryckeweart bespreekt deze evolutie niet in het ijle, maar aan de hand van enkele hoogst interessante ontwikkelingen in de opbouw van het Belgische industriële landschap in die na-oorlogse periode: de Vaartkom in Leuven, de uitbreiding van de Antwerpse haven (na Houston ’s werelds grootste petrochemische gebied), de Brusselse Ring, de ambitie van Luik om een zeehaven te worden, de stedelijke cultuur rond het Kempische Albertkanaal, de hoogovens in Chertal als een Usine Verte, Ford Genk,…. Zo wordt dit academische werk ook een handige gids tot een haast vergeten Belgisch architectureel en stedelijk tijdperk. Een tijd waarin “innovative Belgian corporate architecture of the late 1950s and early 1960s is the result of genuine exploration by local architects, and not simply a sort of ‘imported’ architecture.” Onderweg rekent de auteur nog summier af met het verleden: “Critics of the post war spatial development of Belgium such as Geert Bekaert, failed to identify this new infrastructure. For Bekaert, the traditional close-knit agglomeration remained the point of reference, and he regretted the perceived dissolution this represented, and the lack of any integrated urban development.”

Building the Economic Backbone of the Belgian Welfare State is noodzakelijk leesvoer voor architecten, stedelijke planners en politici die interesse hebben in dat land. Het vertrekt op het eerste van een ongewone invalshoek, maar na lezing wel een heel overtuigende. Het boek verduidelijkt niet de malaise waarin België zicht momenteel bevindt, maar presenteert mogelijks wel een uitweg en opent zijn minst een noodzakelijke territoriale discussie die verder reikt dan de Brusselse Rand of de Lange Wapper in Antwerpen. Vlaamse, Brusselse, en nog aan te stellen Waalse, bouwmeester neem jullie verantwoordelijkheid en organiseer sociaal-politiek-economisch-infrastructureel-stedelijke discussie-avonden over dit boek.