Recensie

Architectuur als métier

In vervolg op de gelijknamige lezingenreeks uit 2009 aan de faculteit Bouwkunde van de TU Delft, verscheen recentelijk de bundel Architecture as a craft onder redactie van hoogleraar Public Building Michiel Riedijk. Een bespreking.

Sinds we (gelukkig) afscheid lijken te hebben genomen van de neomarxistische Hegeliaanse dialectiek als leidend model voor architectuurtheorie, onderwijs en kritiek, ligt er een heel veld open dat er om schreeuwt ingevuld te worden. Daartoe worden tal van pogingen gedaan. Vooralsnog wordt het boek The Craftsman van Richard Sennett uit 2008 gezien als een bruikbaar uitgangspunt om de weg te wijzen in dat lege veld. Dat blijkt althans uit de recente lezingenreeksen van bijvoorbeeld de Academie van Bouwkunst in Amsterdam (The hand of the maker), MIT (The New Craft of Architecture), het NAi (Ambacht@NAi), de Werner Oechslin Bibliothek (MÉTIER oder: Das Berufsbild des Architekten) en wellicht als één van de eersten de TUD faculteit Bouwkunde (Architecture as a craft). De ambachtsman uit het boek van Sennett is werkelijk alom aanwezig. En misschien wel terecht. Want ook Koos Bosma (hoogleraar aan de VU) komt in zijn recent verschenen – zeer leesbare en zeer aan te bevelen voor iedereen die wil snappen hoe we hier ook al weer terecht zijn gekomen – boekje Tent en Piramide tot een vergelijkbare conclusie als Sennett. Namelijk dat het wellicht een goed idee is om ons weer te richten op de objecten zelf. Natuurlijk ook op de achterliggende ideeën en mentaliteiten, maar vooral op de maak- en productieprocessen en de opdrachtsituatie. Kortom op het métier, op dat wat we eigenlijk doen, wat we maken. En op de kennis en kunde die daarin besloten ligt. Of met andere woorden op het autonome stuk van het vak. Op dat wat we echt kunnen en wat niet architecten op z’n minst minder goed kunnen of helemaal niet.

Het boek Architecure as a craft bestaat uit vijftien teksten van verschillende auteurs, waaronder sprekers uit de gelijknamige lezingenreeks in Delft, die losjes rond het thema, vakmanschap/ambacht, zijn samengebracht. Merkwaardig genoeg begint samensteller Michiel Riedijk in zijn proloog met Italo Calvino, alsof we nog midden in de jaren tachtig zitten waarin er sprake was van, om met Diane Ghirardo te spreken, ‘een theoretisch delirium waarin een poëtiseren van reflectie doorging voor theorie’. Maar gelukkig heeft hij Calvino vooral nodig om de wat caleidoscopische verbanden in de bundel te duiden.

Karl Friedrich Schinkel, The Invention of the Art of Drawing1830

Want interessant wordt het pas als we ons afvragen wat dat ambacht van de architect dan wel niet is. Architecten maken namelijk geen gebouwen, architecten maken tekeningen. Die tekeningen zijn een set instructies over hoe en met welke middelen een gebouw gemaakt moet worden. En daarom ligt het vakmanschap van de architect dan ook vooral in zijn tekeningen. Niet zo gek dus dat meer dan de helft van de teksten in het boek gaat over tekenen en de tekening. Volgens Plinius de oudere werd de eerste tekening gemaakt door de pottenbakkersdochter Diboutades, toen die de schaduw van haar geliefde overtrok op een steen, om hem virtueel bij zich te houden terwijl hij weg was. De tekeningen van de architect dienen een omgekeerd doel; zij houden niet vast wat was, maar projecteren iets wat misschien gaat komen. Ze zijn er in talloze soorten. Afhankelijk van het doel van de tekening wordt hetzelfde gebouw totaal anders getekend. Van de eerste schets, de aanvraag omgevingsvergunning, de werktekening, tot en met de presentatie- en analysetekeningen. Mark Linder legt in Drawing Literally uit dat die situatie wel eens tot het verleden kan gaan behoren, dat we over een tijdje direct van een 3D BIM, REVIT, CNC-model naar fabricage overgaan. Het model is het gebouw. Dat hebben we vaker gehoord, maar tot op de dag van vandaag werkt het in de praktijk niet zo. Toch heeft dit veranderende tekenen wel degelijk consequenties voor hoe we iets maken. Het bewijs daarvan zien we dagelijks, maar er is feitelijk nog maar weinig over gezegd waar je als architect praktisch mee uit de voeten zou kunnen. De leukste en mooiste tekeningen in het boek komen van Jan de Vylder van het veruit meest interessante Belgische architectenbureau van het moment: Vylder Vinck Taillieu. Hij laat zien dat het tekenen nooit stopt, ook niet als het gebouw er al staat. Het tekenen gaat door soms letterlijk op het gerealiseerde gebouw, als een palimpsest. Maar niet op de manier waarop Eisenman dat in diezelfde jaren tachtig ad nauseam deed en zo het autonomie debat gijzelde, maar op een enorm vrolijke, down to earth en realistische manier met Tl-buizen, plakbandstrepen en regenpijpen.

Behalve beschouwingen over de tekening en de maquette worden er veel kijkjes in de keuken van architecten gegeven. Hoe doen ze dat nou, ontwerpen? Echt klip en klaar wordt dat echter bijna nergens. Het blijft kennelijk moeilijk om dat proces precies te beschrijven. De artikelen Questions of design van Grassi en Ordo, pondo et Mensura van Ungers, zijn al eens jaren geleden elders gepubliceerd. Merkwaardig genoeg wordt dat nergens in het boek vermeld. Juist deze twee stukken komen het dichtst in de buurt van een poging om te formuleren wat de craft van een architect nu eigenlijk is. Namelijk goed kijken, het zoeken naar vorm en verhouding. Dat alles vanuit het besef dat je eerst een wetenschapper met een uiterst correcte moraal dient te zijn en tot de geestelijke elite moet behoren, aldus Ungers (Alberti citerend).

Het boek is een prima opening voor verder onderzoek. De vijftien teksten bieden een veelkleurig uitgangspunt om de zoektocht naar waar de echte competenties in ons vakgebied zich eigenlijk bevinden mee voort te zetten. Het is belangrijk en goed dat Riedijk hierover lezingen organiseert en uitgaven maakt. Eindelijk een hoogleraar in Delft die daadwerkelijk een brug probeert te slaan tussen theorie en praktijk. Want het is noodzakelijk dat we zo snel mogelijk weer de beschikking krijgen over een gemeenschappelijk taal waarin we kunnen discussiëren over het vak zelf. Bij zijn inaugurele rede in 2009 pleitte Riedijk ervoor de studenten in Delft veel meer, korte, individuele ontwerpoefeningen aan te bieden dan nu het geval is. Net als Ungers die iedere week zijn studenten in de Wochenaufgaben liet zwoegen op een klein, te behappen architectonisch ontwerpprobleem. Om zo het métier weer terug te brengen in het onderwijs. Dit boek is niet meer dan een begin. We zijn er nog lang niet.

Jan van Eyck, de Arnolfini bruiloft, ca. 1434

De epiloog handelt over Van Eycks Arnolfini bruiloft. En inderdaad, als je het dan toch over vakmanschap hebt, waarom dan niet dit absolute hoogtepunt van de Vlaamse Primitieven opvoeren. Laten we hopen dat mevrouw Arnolfini eigenlijk zwanger is van vele boeken die niet geconcipieerd zijn in een theoretisch delirium, maar die met ordo pondo en mensura (orde, gewicht en maat) ons zullen helpen ons vak weer terug te veroveren op, wat Christoph Gantenbein in het boek, de overheersende logica en cultuur (als je die term in dit verband durft te gebruiken) van de MBA noemt.