Feature

Behoud, maar moderniseer

Als eerste grote gemeente van Nederland is Eindhoven voornemens haar Welstandsnota in te trekken. Een voorstel dat tot nu toe veel commotie teweeg heeft gebracht onder voor- en tegenstanders en dat in een land met een Welstandstraditie van ruim 150 jaar zeer opmerkelijk te noemen valt. Op woensdag 14 september was het Klokgebouw op Strijp-S in Eindhoven het toneel van een door het Architectuur Centrum Eindhoven georganiseerd debat over de afschaffing van de Eindhovense Welstand.

© collectie EINDHOVEN-IN-BEELD.nl

Moderator Bart Cosijn opende het debat met een peiling onder de aanwezigen: waren zij voor of tegen de afschaffing van de Welstand? In de zaal met ruim 150 aanwezigen (architecten, ambtenaren, politici, stedenbouwkundigen en bewoners) telde hij slechts vijf personen die voor afschaffing waren. De vier uitgenodigde panelleden, Flip ten Cate (Federatie Welstand), Ted van de Loo (wethouder gemeente Boekel), Jan Verrelst (AWG Architecten) en Bernard Colenbrander (hoogleraar architectuurgeschiedenis en theorie aan de TU Eindhoven), waren respectievelijk tegen-, voor-, tegen- en tegenstander. Eregast wethouder Mary Fiers van Wonen, Wijken, Ruimte en Burgerparticipatie, waande zich dan ook in het hol van de leeuw.

De argumenten voor de beoogde afschaffing van de Welstand in Eindhoven bleken divers, maar niet altijd even goed onderbouwd en bij vlagen zelfs onduidelijk. De ‘waaromvraag’ was dan ook de meest prangende tijdens het debat. Wethouder Fiers kreeg daarom het eerste woord om kort het standpunt van B&W voor het intrekken van de Welstandsnota uiteen te zetten. De belangrijkste redenen waren de vermindering en vereenvoudiging van regelgeving (deregulering), het versnellen en vereenvoudigen van procedures en processen, de mogelijkheid bieden tot stedenbouwkundige en architectonische innovatie, kostenbesparing en het in het coalitieakkoord overeengekomen neerleggen van de verantwoordelijkheid van ruimtelijke kwaliteit bij de initiatiefnemer. Een van de weinige andere voorstanders in de zaal voegde hier aan toe dat het voeren van Welstand niet in onze moderne consumptiemaatschappij van individualisme en ‘de klant is koning’ past.

Ted van de Loo, wethouder van de eerste Nederlandse Welstandsvrije gemeente, sloot op dit betoog aan. Het verdwijnen van de Welstand in Boekel is gebeurd vanuit de wens van haar inwoners. “De burger staat centraal” zo luidde zijn devies. De Brabantse proeftuin heeft een groot maatschappelijk draagvlak, ze functioneert naar behoren en de hele vergunningprocedure is aanzienlijk versneld. Een architect draagt nu zelf de verantwoordelijkheid voor de toetsing van zijn of haar plannen en kan in theorie binnen een half uur de vergunningen regelen op het gemeentehuis. Het blijft natuurlijk de vraag of een klein dorp als Boekel vergeleken kan worden met een grote stad als Eindhoven.

Vanzelfsprekend was Flip ten Cate van de Federatie Welstand het niet met de wethouders eens. De Welstand heeft volgens hem te maken met een negatieve beeldvorming. “Spuit 11 die te laat een vervelend oordeel geeft” is het gangbare idee over de Welstand, aldus Ten Cate. Maar de praktijk is volgens hem heel anders. De Welstand denkt en praat al in een vroeg stadium mee over bouwprojecten. Hiernaast is ze, en dat realiseren velen zich niet, een adviesorgaan van de wethouder, waarvan de toetsingsregels nota bene door de gemeente zelf bepaald worden. Hij kon op bijval rekenen van enkele architecten in de zaal en medepanellid Jan Verrelst. Zijn ervaringen met Nederlandse Welstandscommissies zijn zeer positief: het gesprek en de confrontatie met vakgenoten levert een onmiskenbare inhoudelijke impuls aan de kwaliteit van het eindresultaat. Een Welstandsvrije Nederlandse gemeente is voor hem dan ook een vreemde gedachte. Het afschaffen van de Welstand in Eindhoven zal leiden tot versnippering en excessen zoals deze in België te vinden zijn. Verrelst lichtte toe dat er in Vlaanderen juist een sterke tegenbeweging gaande is, met als belangrijkste voorbeeld Antwerpen, de stad die als eerste Vlaamse gemeente een Welstandscommissie kreeg. Overheid en inwoners komen daar langzaam maar zeker tot het inzicht dat het voeren van Welstand de kwaliteit van de openbare ruimte en dus het publieke belang ten goede komt.

“Zijn er alternatieven voor de Welstand?” Met deze vraag leidde Cosijn een interactieve brainstorm in. Ondanks de beperkte tijd voor dit onderdeel kwamen er uit de zaal enkele relativerende opmerking zoals: “zijn we met zijn allen de Welstandsnota niet aan het overschatten?”, “ruimtelijke kwaliteit wordt door veel meer bepaald dan alleen de Welstand”, “de beroepsgroep heeft juist nu de taak om na te denken over modernisering van de Welstand” en “denk in kansen en niet in belemmeringen!”. Deze uitspraken werd ondersteund met een bijzonder voorbeeld uit de praktijk. De inwoners van de Eindhovense wijk Schuttersbos (met nog relatief veel onbebouwde kavels) willen zelf Welstand gaan organiseren, om wildgroei van stijlen en versnippering en daarmee de mogelijke waardedaling van het vastgoed te voorkomen. Een interessant initiatief met een breed draagvlak dat op dit moment alleen nog door gemeentelijke regelgeving belemmerd wordt. Dit voorstel voor ‘volksdemocratie’ werd door Bernard Colenbrander als zeer goed mogelijk geacht. Het belangrijkste is dat er een podium blijft waarop we met elkaar over de kwaliteit van de publieke ruimte kunnen praten.
Desalniettemin was het opvallend dat de meeste aanwezige architecten zich tijdens de brainstorm defensief opstelde. De mogelijkheid om in de huidige maatschappelijke tendens van ‘de klant is koning’ een Welstand ‘op maat’ te bieden werd niet geopperd. Als pas afgestudeerd architect voel ik me in dit onderwerp nog onervaren, maar desondanks vond ik het zeer teleurstellend dat een deel van de ‘oude garde’ niet openstond voor het gesprek. Het gesprek over architectuur, wat het instituut Welstand bij uitstek is.

Colenbrander richtte de aandacht van het debat hierna op de politieke implicaties, namelijk: de teloorgang van het publieke domein als onderwerp van politiek. Hij plaatste het raadsvoorstel in een historische context. Het afschaffen van de Welstand, zo sprak hij, past perfect in het plaatje van de zelfdestructieve politiek van de laatste jaren. Bij het aannemen van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening ging het mis: verantwoordelijkheden werden van rijksoverheid afgeschoven naar provincie en gemeente en deze schuiven ze nu af op haar burgers. De ruimtelijke ordening bevindt zich op een hellend vlak: publiek domein wordt jungle. Het afschaffen van de Welstand is volgens hem volstrekt “Nodeloos, nutteloos en destructief!”

Eindhoven dreigt een tweederangs gemeente te worden, aldus Ten Cate. Een gemeente die niet meer zorgt voor een goed leefbaar openbaar domein en zich daarmee in negatieve zin zal afsplitsen van andere gemeentes. De Eindhovenaar zal niet meer kunnen rekenen op de gemeente voor de kwaliteit van zijn of haar leefomgeving. Wat mij betreft een redelijk dramatische toekomstvoorspelling, maar niet zonder een kleine kern van waarheid: logischerwijs zullen er verschillen ontstaan.
Colenbrander vervolgde dat het raadsvoorstel tevens symbool staat voor de respectloze omgang met vakkennis van vandaag de dag. De kennis van iemand die doorgeleerd heeft staat gelijk aan de smaak of de vluchtige mening van ieder ander. Hij vroeg zich hardop af hoe hij met goed fatsoen zijn studenten een praktijk in kan sturen waar ze niet op respect hoeven te rekenen.

Een eenduidige conclusie kon niet getrokken worden uit het debat, behalve dat het duidelijk was dat het compleet afschaffen van de Welstand een onverstandig en onnodig besluit zou zijn. Een besluit dat bovendien zeer risicovol is omdat terugdraaien onmogelijk is. Modernisering daarentegen zou kunnen en de beroepsgroep moet hier open voor staan. Dit is echter niet een besluit dat over één nacht ijs genomen kan en mag worden: tijd is hier de sleutel tot succes.
Wethouder Fiers vond het debat diffuus, emotioneel en stellig, maar beloofde al het gezegde mee te nemen. Ze sloot desalniettemin af met de onheilspellende woorden: “ik nodig u uit om de volgende keer een inhoudelijk debat met elkaar te houden.”