Olv Klijn en Eric Frijters van FABRIC spraken op 11 oktober op uitnodiging van Arcam over hun fascinaties. Ondanks concurrentie van voetbal was de zaal in de Brakke Grond goed gevuld. Dat is minder raar dan het lijkt, want FABRIC is een jong bureau dat sinds 2007, crisis of geen crisis, stevig aan de weg timmert. Wat kunnen we van ze leren?
Zichtbaar ontspannen spraken de partners van FABRIC, Eric Frijters en Olv Klijn, over hun fascinaties. Ze deden dit aan de hand van zeven themas die als kapstok dienden om een indrukwekkend aantal projecten te tonen waar FABRIC sinds hun oprichting in 2007 aan heeft gewerkt. Het werd daarmee wel de onvermijdelijke projectenparade die architecten altijd presenteren, maar dan wel een met bredere agenda. Themas die aan bod kwamen waren onder andere: ontbrekend perspectief – over het verdwijnen van een visionair perspectief en de vervanging daarvan door regelzucht. Minachting voor de feiten – over de huidige demografische realiteit en dat dit een nieuwe insteek in de ruimtelijke ordening vraagt. Uitputting van de aarde – waarmee de integrale aanpak van alle problemen die onze leefomgeving bedreigen wordt aangeraakt. En volkshuisvesting wordt vervangen door een focus op mobiliteit – waarmee de aandachtsverschuiving van woningbouw naar mobiliteit in de ruimtelijke ordening wordt bedoeld.
Deze themas zijn heel bewust groter dan architectuur en/of stedenbouw. Dat is ook nodig om raakvlakken met andere disciplines te zoeken; voor FABRIC een heel bewuste strategie die ‘het vak’ (weer) onderdeel moet laten worden van een breed kennisnetwerk. Om zo, nu en in de toekomst – het woord crisis valt heel bewust niet – architectuur en stedenbouw een nieuwe positie en relevantie te geven. Want zowel met de positie als met relevantie van het vak is het niet best gesteld. Iemand uit het publiek refereert aan de recente (web-)discussie aan die ontwikkelaar Rudy Stroink onlangs opstartte door te stellen dat architecten tegenwoordig eigenlijk helemaal niet meer nodig zijn. En daarmee is ook meteen de belangrijkste fascinatie van FABRIC op tafel gelegd, namelijk de zoektocht, met alle twijfels en vragen die dat oproept, hoe het werk van een architect – als je hem zo nog moet noemen – relevant kan zijn. Met een gepassioneerd betoog proberen ze het publiek, onder meer door het te ondervragen, deelgenoot te maken van hun positie in de zoektocht die ze in 2007 startten.
Voor hen is dat vooral een zoektocht naar een passende en effectieve manier van werken waarin ontwerp en onderzoek centraal staan. Dit zijn wederzijds versterkende werkmethoden die bruggen kunnen leggen naar andere disciplines. Beide methoden worden door de nu elf medewerkers van het bureau tegelijkertijd toegepast; er is geen scheiding tussen ontwerpers en onderzoekers. Bij de getoonde projecten lopen onderzoek en ontwerp dan ook vloeiend in elkaar over, vaak zo vloeiend dat de grens tussen hen vervaagt. Is het voorstel voor een nieuw type wolkenkrabber NATURAL CAPITALISM 2.0 een concreet gebouwontwerp of een architectonische verbeelding van een getekend experiment? In hun eigen woorden: exploratief onderzoek? Is hun prijswinnende ontwerp voor de Prix de Rome 2010 een echt – op realisatie gericht – stedenbouwkundig plan voor het August Allebeplein in Amsterdam, of een in een maquette gevat meer generiek statement over een nieuw type stedenbouw?
Die aanpak doet in de verte sterk denken aan de manier van werken van OMA/Rem Koolhaas, een van hun idolen. De start van FABRIC, een serie van zelf geïnitieerde interviews over de ruimtelijke opgave van morgen, doet op dezelfde manier denken aan de journalistieke start van de carrière van Koolhaas. En hoewel ze aan het einde van hun lezing nog een keer expliciet stellen dat zij hun manier van werken niet zien als een reactie op de crisis, is de parallel met de carrière van Koolhaas, ook gestart in een crisisperiode zonder veel concrete opgaven, (bijna te) makkelijk te maken.
Maaike Behm (Arcam) kan dan ook niet de verleiding weerstaan om dit punt aan te snijden en vraagt hen na afloop: is het ontbreken van gebouwde projecten tot nu toe, toch het traditionele werkveld van de architect, een logisch gevolg van hun manier van werken, of is het een, misschien door de crisis versterkt toeval? Hoewel Eric en Olv zich haasten om te onthullen dat er nu wel degelijk een project gebouwd wordt, stellen ze dat het aspect bouwen geen wezenlijk onderdeel van hun fascinaties is en daarom nu ook niet door hun is benoemd. Ze claimen in hun laatste slide dan ook dat ze eigenlijk geen architect willen zijn, maar zichzelf te zien als specialist met ruimte. Is dit een eigen positie, of misschien alleen maar een handige semantische labelverwisseling om de besmette status van de klassieke (lees: op bouwen gerichte en nu dus falende) architect te manoeuvreren? Is het moeilijke punt van het bouwen zo niet (te) gemakkelijk kalt gestellt?
De sterke taalkundige presentatie van FABRIC wordt gesteund door scherpe analysetekeningen en schemas. Maar als de presentatie van analyse/onderzoek overgaat naar ontwerp gebeurt er iets dat eigenlijk niet benoemd wordt. Uit de ontwerpen spreekt namelijk een hele consistente, eigen, puur architectonische ontwerptaal die een specifieke, eigen, achterliggende agenda suggereert. Een agenda die de ontwerpen een gemeenschappelijke noemer geeft ondanks de grote variatie aan programma’s, contexten en schaalgrootten waaraan gewerkt wordt. Bijna zonder uitzondering wordt namelijk in hun ontwerpen een haast romantische relatie, en vaak ook integratie, van gebouw en landschap gezocht. Hierdoor verdwijnt een substantieel deel van het programma onder de grond, onder een opgetild parkachtig maaiveld, of wordt het gebouwvolume ingepakt in een groene jas. De gebouwmassas die wel zichtbaar blijven kenmerken zich door abstracte materiaalloze volumen of door open, glazige, stralend modernistische volumen waarin de beleving van het omliggende groen op een voetstuk wordt gezet. Dit leidt tot prachtige, sfeervolle beelden die ongetwijfeld, als ze gebouwd zouden worden, sterke en karaktervolle plekken zouden opleveren. Ondanks de rationele, feitelijke en interdisciplinaire analyses waar de ontwerpen een architectonische vertaling van zouden zijn, lijken de ontwerpen waar ze een daadwerkelijk gebouw voorstellen ook over zachtere kwaliteiten te gaan: atmosfeer, contextuele gevoeligheid en sense of place. Daar alleen geen woord over. Het ontwerp voor een Ecoresort in Thailand bijvoorbeeld, waarbij het dragende element van het ontwerp een groot wateropvang- en managementsysteem is dat reageert op het lokale verbod om water uit de omgeving te onttrekken, bestaat uit onder andere een groot spaarbekken met daaronder een hotel waar het bovenliggende water met watervallen in patios valt.
Dat ondanks die kracht – conceptueel en architectonisch – hun ontwerpen nog niet gerealiseerd zijn, stuit bij henzelf met een lichte ondertoon van frustratie op onbegrip: met de kracht van hun voorstellen is uitvoering toch vanzelfsprekend? Aan de haalbaarheid kan het niet liggen: onderzoeksinstituten als TNO, Alterra en de TUDelft worden bij herhaling genoemd als de authoriteiten die de juistheid en (technische) haalbaarheid van hun uitgangspunten hebben getoetst.
De weerstand die realisatie in de weerbarstige praktijk toch nog in de weg staat wordt in hun lezing iets te makkelijk en naïef weggezet als regelzucht die hun visionaire plannen in de weg staan (zie ook een van hun thema’s) of dat er geen geld voor is. Maar was dat nou niet net de competentie van die oude architect, namelijk dat hij/zij in staat was die visie wél langs, door en óver bureaucratie en budgetten te loodsen? En daardoor niet alleen vanwege zijn visie relevant was in het proces?
Aan visie is bij FABRIC geen gebrek, een visie die vanuit een brede, relevante agenda wordt ontwikkeld en met inventiviteit en conceptuele slagkracht heldere en zelfbewust ontwerpvoorstellen opleveren. Juist daardoor kan ik niet wachten tot het project in aanbouw, een villa (hoe traditioneel wil je het hebben?) gebouwd is.