Recensie

Hans van Houwelingen bij Stroom

In Stroom Den Haag is een solotentoonstelling gewijd aan het werk van kunstenaar Hans van Houwelingen. Daarin staat een kritische kijk op monumenten in de openbare ruimte centraal.

In de hal van Stroom staan de levensgrote beelden van de radicale denker Spinoza en de liberale staatsman Thorbecke, gebroederlijk naast elkaar. Omdat ze van hun sokkel zijn gehaald en naar de kunstruimte zijn verplaatst, zijn de beelden niet alleen ongewoon aanraakbaar maar ogen ze vreemd omdat je ze niet op de gebruikelijke afstand bekijkt.

Het is duidelijk dat de monumenten niet in deze museale omgeving thuishoren. De reden voor Van Houwelingen om de beelden van hun sokkels te lichten is dat hij mensen opnieuw wil laten nadenken over hun betekenis. Volgens de kunstenaar hoort het beeld van Spinoza niet in Den Haag maar in Amsterdam thuis, voor Thorbecke geldt het omgekeerde. Een ruil van de beelden zou volgens Van Houwelingen een gemakkelijke oplossing zijn, terwijl de Haagse VVD in de hofstad ook een Thorbeckebeeld wil hebben en de Amsterdamse Spinozakring al een beeld ter nagedachtenis aan de denker heeft laten neerzetten. De kans dat een definitieve ruil tot stand komt, lijkt klein. Maar wat de kunstenaar vooral wil, is dat de bezoeker van de tentoonstelling gedwongen wordt na te denken over de rol van het monument in de openbare ruimte. Zo zijn de lege sokkels van de beelden van Thorbecke en Spinoza via webcams te zien op grote beeldschermen. Zo´n live-verbinding met een leeg voetstuk lijkt in eerste instantie wat overdreven, maar het biedt wel de mogelijkheid om direct te zien hoe mensen reageren op het ontbreken van een monument, waarvan verondersteld wordt dat het van belang is voor Den Haag en Amsterdam. Maar van verraste voorbijgangers is geen sprake; sokkel met of zonder beeld, er is simpelweg geen reactie van de stedelingen. Zij laten hun dagelijkse routines niet onderbreken. De vraag is hoe dat zou zijn als de beeldenruil inderdaad tot stand zou komen. Want ook al heeft Van Houwelingen een punt, de kans dat mensen de beelden dan uitgebreid in zich op zouden nemen, is klein.
Voor de bezoekers in Stroom werkt dit anders. Wie een tijdje naar de dagelijkse beelden en verkeersstromen in de buurt van de lege sokkels zit te kijken wordt gedwongen zich af te vragen waarom niemand die lege sokkels opmerkt en wat nu eigenlijk het verschil was geweest als de oude denkers nog in de openbare ruimte hadden gestaan. De blik van de bezoeker wordt, kortom, door Van Houwelingen op simpele maar doelgerichte wijze wel op dat vreemde gegeven gewezen.

De tentoonstelling van Van Houwelingen lijkt vooral te draaien om het stellen van vragen over de betekenis van monumenten in de openbare ruimte. Toch is hij er eerder met eigen werk ook in geslaagd om beelden van een nieuwe context te voorzien. Denk aan het standbeeld van ingenieur Cornelis Lely dat op een hele hoge zuil boven Lelystad uit torent, waardoor het traditionele beeld heeft kunnen uitgroeien tot een icoon van de stad. Dat voorbeeld wordt niet getoond tijdens de tentoonstelling, mogelijk omdat het antwoord op de betekenis van Lely door het toevoegen van die zuil al duidelijk is. De tentoonstelling gaat wel in op het controversiële voorstel van Van Houwelingen om het half verroeste beeld van Naum Gabo uit 1957 in Rotterdam om te dopen tot Monument voor de Gastarbeider. De abstracte sculptuur is bij Rotterdammers nooit erg geliefd geweest, getuige de namen ‘Het Ding’ of ‘Het Treinongeluk’. Van Houwelingen heeft voorgesteld om het werk op te knappen met Turkse en Marokkaanse vaklieden en op die manier van een nieuwe betekenis te voorzien. Het voorstel heeft het niet gehaald. Dat uit specifieke lokale politieke hoek tegenstand was te verwachten, verbaast niet. Maar het oordeel van een Rotterdamse kunstcommissie is in nevelen gehuld. Het beeld zou een te specifieke betekenis voor een bepaalde groep krijgen.
Het vierde en laatste project dat in Stroom getoond wordt, is wel gerealiseerd en dat betreft het prachtige Sluipweg (waarlangs de dood heeft weten te ontsnappen) bij Fort Vijfhuizen. Rond dat fort heeft Van Houwelingen een pad aangelegd met gedoneerde grafstenen van geruimde graven. De kunstenaar daarover: “De dood, dat eeuwige mysterie, die onuitputtelijke inspiratiebron van leven en kunst, is evenzeer een nietsontziend marktproduct. Dood zijn is duur. Het is daarom meestal snel afgelopen met de dood. Het rust zacht dat in veel grafstenen staat gekerfd, is betrekkelijk.”

Van Houwelingen laat hier op treffende wijze zien dat de oorspronkelijke betekenis van een gedenkteken die als een absolute zekerheid – niets zo definitief als de dood – wordt gepresenteerd, relatief is. Andere machten, zoals geld, spelen een belangrijker rol. Door de stenen samen te brengen in een nieuw monument kan hij die kritische kijk op de manier waarop wij met de dood omgaan, verenigen met een nieuwe bijzondere nagedachtenis aan de mensen voor wie de stenen ooit bestemd waren. Dit voorbeeld laat zien hoe raak Van Houwelingen zijn pleidooi voor het geven van een nieuwe context aan soms stoffige monumenten op een maatschappijkritische wijze weet te realiseren.

Na het zien van de tentoonstelling dringt de vraag zich op waarom curator Mihnea Mircan juist deze projecten van de geëngageerde Van Houwelingen heeft gekozen. Is het veelzeggend dat het project Sluipweg wél en het monument voor de gastarbeider voorlopig niet tot stand is gekomen? Het heeft er alle schijn van dat als het om monumenten gaat, we gemakkelijker om kunnen gaan met de doden dan met de levende geschiedenis van hardwerkende gastarbeiders.