Feature

Met het oog op morgen

Tijdens de manifestatie De Groene Golf, begin september in Radio Kootwijk, organiseerden de Rijksadviseur voor het Landschap en het Planbureau voor de Leefomgeving een atelier getiteld ‘Met het oog op morgen’. Opvallend aan de uitkomsten van dit atelier, waar drie teams geleid door LINT, Urban Synergy en Hans Teerds/XML aan deelnamen, was dat alle teams inzetten op de culturele dimensie van de landschappelijke en natuuropgave. Hans Teerds schreef naar aanleiding hiervan onderstaand essay.

De befaamde beginregels uit het gedicht Domweg gelukkig in de Dapperstraat van de dichter J.C. Bloem (Natuur is voor tevredenen of legen. / En dan: wat is natuur nog in dit land? / Een stukje bos, ter grootte van een krant, / Een heuvel met wat villaatjes ertegen.) zijn wellicht nog nooit zo actueel geweest als in het afgelopen jaar. Dat is niet toevallig precies het jaar dat dit kabinet er zit. Meteen bij het aantreden stopte de staatssecretaris de uitvoering van de Ecologische Hoofdstructuur en de ontpoldering van Hedwigepolder, en de ontwikkeling van het Europese Natura 2000 beleid werd grondig vertraagd. Het is echter veel te gemakkelijk om het kabinet de zwarte piet toe te schuiven en te denken dat er niet meer aan de hand is dan een conflict tussen ecologie en economie. Zoals rond de ontpoldering van polders is te zien, zijn er wel meer tegenstanders dan enkel de boeren die er hun bedrijfsbelangen hebben. De aanleg van (nieuwe) natuur roept meer tegenstand op dan wellicht verwacht – natuur staat in onze tijd immers voor het goede. Wat kan er dan op tegen zijn om weer meer natuur te maken in dit verstedelijkte land?

De Rijksadviseur voor het Landschap, Yttje Feddes, gaf tijdens de manifestatie De Groene Golf een perfecte analyse van het probleem. De hoofdstructuur is gebaseerd op een scheiding tussen hoog- en laagdynamische functies in het landschap – en die scheiding heeft er toe geleid dat de verschillende gebieden te sectoraal worden ontwikkeld. Eenvoudig gezegd: waar in de architectuur en de stedenbouw een modernistische dogma van scheiding van functies al decennia geleden achter ons is gelaten, daar is dat in de landschapsinrichting nog steeds een leidend concept. In de ecologische zones hebben de ecologen het voor het zeggen, in de andere gebieden de land- en tuinbouw ingenieurs. En hoe langer die scheiding bestaat, hoe meer de gebieden uit elkaar groeien, hoe minder ruimte er is voor een verband tussen natuur en cultuur, tussen agrarisch landschap en ‘natuurlijk’ landschap. Waar de ecologen zich druk maken over de biologische en ecologische diversiteit, daar maakt de agrarische sector zich druk over het verlagen van grondwaterstanden, of het vergroten van percelen om zo de opbrengsten van het land te verhogen.

Yttje Feddes’ analyse wordt verkeerd begrepen als men denkt dat ze enkel pleit voor de noodzaak agricultuur en natuur meer met elkaar te verweven. Dat gebeurt op vele plaatsen in het land gelukkig wel. In het huidige cultuurlandschap is immers ook ruimte voor flora en fauna, voor soorten die juist gedijen bij een goed beheerd grasland. En er zijn veel boeren die zich inzetten (al dan niet betaald) voor de natuurontwikkeling op en rond het eigen erf. Feddes pleit er juist voor de opgave niet per gebied te zien, maar te zoeken naar dwarsverbanden. Of om het anders te zeggen: de ontwikkeling van het landschap, de oplossing van de geografische, topologische, ecologische en economische problemen, is niet alleen een technische (lees: ecologische of economische) maar juist een landschappelijke, een culturele opgave.

Landschap is in essentie een uiting van cultuur: de ordening van fysieke elementen als bomen en sloten, weilanden en boerderijen, wegen en molens, vertelt iets over de manier waarop de mens zich de omgeving toe-eigent, eigen maakt, naar zijn hand zet en onderhoudt. Dat behoort tot de genese van de mensheid. Hij moet de aarde inrichten om te overleven. Woeste gronden worden ontgonnen en steden gebouwd. Het landschap is een document waarin die bewerkingen van de aarde zichtbaar zijn – van tijd tot tijd, en van veranderende techniek tot andere innovaties (van molen naar stoommachine, van handwerk naar machinale bewerking). De impact van deze techniek op het landschap wordt steeds ingrijpender – en wellicht is dat wat de onvrede in de samenleving voedt. Verandering is niet erg, als het maar geleidelijk, organisch gaat.

Om te begrijpen wat het betekent om de landschappelijke opgave te zien als een culturele opgave, is het goed om dit begrip ‘cultuur’ nader te bekijken. De filosofe Hannah Arendt (1906-1975) stelt in haar essay The Crisis of Culture dat er een verschil bestaat tussen de Griekse en de Romeinse opvatting van cultuur. De laatste staat in het teken van liefde voor de overlevering, de eerste voor de creatie van nieuwe ‘daden’. Romeins is de zorg voor de monumenten, Grieks de brute activiteit om die monumenten tot stand te brengen. Beide zijn nodig om een cultuur vitaal te houden. Het is duidelijk dat in het landschap van de moderniteit de Griekse benadering dominant is geworden, en dat dit onbehagen oproept. Zowel vanuit de menselijke conditie als vanuit de kwetsbaarheid van landschappen is er op zijn minst ook behoefte aan de Romeinse opvatting. Met bulldozers die van het ene op het andere moment komen en al het bestaande wegwalsen of toedekken, om ruimte te bieden aan om het even wat – van stadsuitbreiding tot nieuwe natuur, daar zijn we in dit land inmiddels wel klaar mee. Het is niet het verlies aan natuur, maar juist het verlies aan cultuur dat zorgen baart. Ofwel, het verlies aan natuur is het gevolg van het verlies aan cultuur.

In een druk bevolkt en welvarend land als Nederland zal er altijd onvrede bestaan over de ruimte voor natuur. Er kan echter een flinke stap gemaakt worden als zowel de natuur als het agrarische landschap te beschouwen als landschap, als cultureel fenomeen. De ingrijpende opgaven die er in ons land liggen ten aanzien van natuur, agricultuur en landschap kunnen daarom niet enkel in technische termen benaderd worden, een integrerende culturele discipline als de landschapsarchitectuur zou daar een veel grotere rol in moeten spelen. Aan landschapsarchitecten de taak om te onderzoeken op welke manier de hoge dynamiek van de agricultuur en de lage dynamiek van de natuur, maar ook de hoge dynamiek van de stad en het publiek, de stad en de recreatie en de toch wat lagere dynamiek van het boerenbedrijf, bij elkaar gebracht kunnen worden in nieuwe en inspirerende eenheden die ingebed zijn in het geheel van de samenleving. Landschap is natuur èn bedrijf, ecologische diversiteit èn publieke toegankelijkheid, menselijke activiteit èn menselijke passiviteit, bebouwen èn bewaren, stad èn land, natuur èn cultuur.