Feature

Over schuiven met hete aardappels in Nederland

Wat is de betekenis van het ruimtelijk ontwerp in het hele energievraagstuk? Die vraag lijkt relevant genoeg met het oog op de 6000 MW aan windenergie die de overheid voor 2020 op land wil realiseren. Hoe kan dit op een goede manier gebeuren? Als onderdeel van een reeks lezingen over energie in relatie tot architectuur vond op 8 december in het NAi het debat Wind op Land plaats. Rijksadviseur voor het landschap Yttje Feddes, architect Pros ten Hove van Arcadis en kunstenaar Hans van Houwelingen lichtten hun visie in korte presentaties toe.

Yttje Feddes presenteerde namens het Rijk Choreografie van 1000 molens, een ontwerpende verkenning naar een plaatsingsstrategie voor windturbines in het windrijke deel van het Nederlandse landschap. In de praktijk blijkt dit vooral een zoektocht naar het juiste schaalniveau: bij welke elementen in het landschap zijn deze landschappelijke reuzen van 150 meter hoogte op hun plaats? En welk verhaal vertellen ze dan? Omdat de molens door hun grootte niet meer aansluiten bij de maat en schaal van vertrouwde landschapselementen als bomen, huizen en dorpen, en vaak op onderlinge afstand van een halve kilometer staan, pleitte Feddes ervoor dat grootschalige elementen op de grens van land en water – denk hierbij aan dijken en polders – tevens locatie voor clusters turbines worden. Hier kunnen deze bakens de ontginningsgeschiedenis benadrukken. Feddes stelt dat “door een zorgvuldige landschappelijke positionering het duidelijk is waarom de molens op die plaats staan”. Ook speelt de rendabiliteit een grote rol: “Om de molens rendabel te kunnen exploiteren, moet je uitgaan van de stand van de techniek". Dit betekent dat vooral over de grootste turbines met een vermogen rond de 6 MW moet worden nagedacht, hierdoor kan namelijk het aantal molens beperkt blijven tot duizend stuks. Met de plaatsing van duizend turbines in clusters worden landschappelijke contrasten tussen het windrijke deel van Nederland en de rest vergroot, en een sprawl van molens, die overal en altijd zichtbaar zijn, wordt voorkomen.

Waar Feddes een duidelijke landschappelijke visie op de schaal van Nederland gaf, is het verhaal van Pros ten Hove sterk ingestoken vanuit het perspectief van de beschouwer. Hoe ervaar je de windturbine vanaf ooghoogte? Het ruimtelijke verhaal wordt toegelicht door beelden van het project Windplan dat Arcadis voor de Wieringermeer heeft opgesteld. Hierin is het patroondenken losgelaten omdat door invloed van het perspectief rechte lijnen en clusters op maaiveldhoogte sterk gaan vertekenen. Ten Hove heeft voor het plan  geput uit de klassieke architectonische principes zoals ritmiek, regelmaat en visuele rust om tot een goed ontwerp te komen. Zo is bijvoorbeeld een voor- en achtergrond van twee clusters windmolens met daartussen een leeg middengebied volgens Ten  Hove van belang voor een rustig beeld.  

Hans van Houwelingen legt als beeldend kunstenaar veel nadruk op de betekenis van het beeld die  windturbines in het landschap opleveren. Zijn kritiek luidt dat in veel studies windturbines als objecten worden gezien die weggestopt moeten worden. Hij beschouwt ze vooral als losse objecten die op een eigen manier een relatie met hun plek aan moeten gaan. In zijn presentatie die ook veel beelden bevat van de studie die hij maakte Feddes' voorganger Dirk Sijmons, komen interessante denkbeelden voorbij zoals het voorstel om rondom een begraafplaats zwarte turbines te plaatsen. De voorstellen lijken echter vooral gemaakt en geschikt voor de kleinere generatie turbines in het achterhoofd waarbij binding met de lokale plek (nog) mogelijk is.

Ondanks de consensus over het feit dat windenergie een waardevolle bijdrage levert aan de energietransitie wordt tijdens het debat al snel duidelijk dat er zelfs in deze groep voorstanders er geen overeenstemming bestaat over de wijze waarop de ruimtelijke inpassing zou moeten gebeuren. Dit roept de vraag op hoe je mensen kunt overtuigen die een windpark in hun achtertuin krijgen en ook nog eens het nut ervan in twijfel trekken. Kan een goed ontwerp daadwerkelijk de weerstand verminderen? Wie communiceert het landschappelijke verhaal dat blijkbaar nodig is om de weerstand weg te nemen? En wat is het landschappelijke verhaal?

Het zijn niet alleen burgers die zich mobiliseren tegen de plannen voor windturbines op land, ook veel gemeenten lijken zich overvallen te voelen door nieuwe plannen. Veel wordt door hen in stelling gebracht om windparken tegen te houden. Zo heeft de gemeente Borger-Odoorn, gelegen in de Drentse Veenkoloniën, vanwege plannen voor een grootschalig windturbinepark zich tot de initiatiefnemers en het Rijk gewend met de waarschuwing dat plaatsing van windturbines zou kunnen bijdragen aan de bevolkingsdaling in het nu al lege gebied. Borger-Odoorn is met andere gemeenten en de provincie aan de slag gegaan om een alternatieve gebiedsvisie voor windenergie op te stellen. Zo worden de turbines als hete aardappels tussen gemeenten, provincies en Rijk heen en weer geschoven. Het beleid van het Rijk om windparken van meer dan 100 MW te stimuleren waarmee ze sneller kan voldoen aan de eigen doelstelling, én de afwezigheid van een heldere visie van de provincie Drenthe op windenergie, lijkt landschappelijk ongelukkige consequenties op te leveren: clusters van windmolens in de veenkoloniën kunnen niet echt beschouwd worden als de baken aan de kust die Feddes voorstelt.

Ook wordt duidelijk dat het ontwerpen van een windpark niet gelijkstaat aan het ontwerpen van een plan voor heel Nederland. Zo vraagt Pros ten Hove, die in zijn presentatie nog pleitte voor visuele rust, zich hardop af waarom niet elke gemeente of tankstation twee windturbines van 6MW zou kunnen plaatsen? Want aldus Ten Hove: “Wat is er mis met een Euromast? Niks! Wat is er mis met een cluster Euromasten? Dat slaat nergens op!  Met spreiding wordt de doelstelling van de overheid gehaald en is er geen regie nodig op nationale schaal.” Dat hierdoor een visuele onrust van ongekende schaal wordt ontketend wordt even door hem vergeten, en geen van de aanwezigen wijst hem hierop.

De haast bedrieglijke eenvoud en schoonheid van Feddes' visie komt door de opmerking van Ten Hove extra goed naar voren. Feddes neemt de ruimtelijke samenhang van de clusters windturbines in het landschap in ogenschouw en tegelijk vertelt ze een heel logisch landschappelijke verhaal dat zichzelf ook op nationale schaal kan uitleggen: windturbines staan als clusters in landschappen waar het waait en zijn gekoppeld aan grote landschappelijke eenheden zoals kustlijnen en poldergrids. Dat zijn bovendien verrassend vaak plekken waar ze nu ook al staan. Door regie te voeren op nationale schaal wordt tegelijk de valkuil vermeden dat visies ophouden bij de gemeente- of provinciegrens en windparken zich overal ontwikkelen waar zich maar de kans voordoet. Waar in ruimtelijk Nederland nu volop wordt gepraat over kleinschalige bottom-up initiatieven en plannen op nationale schaal al snel worden afgedaan als ouderwetse blauwdrukplanning, wordt op deze avond duidelijk dat de choreografie voor 1000 molens niet alleen een zeer waardevolle bijdrage kan zijn aan het verwezenlijken van de overheidsdoelstelling, maar wellicht ook aan de waarde van ontwerpen op nationale schaal.