Recensie

Project Japan – Rem Koolhaas / Hans Ulrich Obrist

De afgelopen decennia zijn we de toekomst vergeten. De oliecrisis, klimaatsverandering, de kredietcrisis en recent de nucleaire ramp in Fukushima zijn slechts enkele uitingen van een wereldomspannend web van oorzaken, wat het moeilijk maakt om collectief een positieve visie voor de toekomst te formuleren. In Project Japan. Metabolism Talks… keren Rem Koolhaas en Hans Ulrich Obrist terug naar wat misschien wel de laatste utopische beweging in de architectuur was: de Japanse metabolisten.

Zich realiserend dat de leden van deze uiteenlopende groep van architecten, ontwerpers, en artiesten niet lang meer onder ons zouden zijn, begonnen Koolhaas en Obrist in 2005  aan een reeks marathoninterviews om de bijdrage van deze groep aan de architectuur te documenteren. Het duo beschrijft het historische moment van de metabolisten, van de late jaren ’50 tot de vroege jaren ’70, als ‘het laatste moment dat de architectuur een publieke, in plaats van een private aangelegenheid is’, en beweert dat er tegelijkertijd een verschuiving plaats vindt van het culturele en economische zwaartepunt van West naar Oost. Het boek biedt veel inzicht in de wat mysterieus gebleven metabolisten, en is meeslepend leesvoer omdat het een levendige beschouwing vormt van de botsing van twee verschillende culturen en filosofische opvattingen.

Het heersende beeld van de groep in het Westen kan worden herleid tot Reyner Banhams boek Megastructure – Urban Futures of the Recent Past (1976), waarin het werk van Kenzo Tange – het ‘Tokyo Bay Project’ – wordt geprezen en de uitvinding van de ‘Megastructure’ aan de Japanners wordt toegeschreven. Banham wijst de metabolisten vervolgens af met de stelling dat de groep voornamelijk maar twee interesses heeft: ‘dat kunstmatig land moet worden gewonnen in overbevolkte steden en dat de verschillende gebouwde elementen van de stad verschillende cycli van metabolistische verandering doorlopen.’ Het kritische programma van de metabolisten werd door hem zoals ‘geestdodend simplistisch’ gekarakteriseerd en het hoogtepunt van het metabolisme in de vorm van de wereldtentoonstelling in Osaka ( 1970) werd afgedaan als een ‘vermoeide’ afgeleide van het Engelse Archigram. Één van de vele verdiensten van Project Japan is ontegenzeggelijk dat het de geschiedschrijving ten gunste van de metabolisten verbetert.

Sinds S,M,L, XL uitkwam hebben Koolhaas en OMA zich toegelegd op het presenteren van projecten en onderzoek in dikke, narcistische pillen, die uitblinken door het visueel aantrekkelijk samenbrengen van feiten, beelden, grafische vormgeving en tekst. Met dit in gedachte  was ik – naar later bleek ten onrechte – bang dat Koolhaas, net als Banham voor hem, zich misschien de metabolisten wilde toe-eigenen voor zijn eigen retorische doelstellingen.
In dit boek zijn de voor- en nadelen van het presenteren van architectuuronderzoek in baksteen formaat nog steeds aanwezig, maar het resultaat is niet langer overdreven en zelfingenomen. Het boek bestaat gedeeltelijk uit een grote hoeveelheid  beelden en fotografische essays, de historische context en projecten worden duidelijk beschreven in afzonderlijke hoofdstukken. Dit historische en chronologische raamwerk geven het boek een stevige basis waarbinnen de interviews met onthullingen, smaak, humor, en soms zelfs pareltjes van wijsheid de show kunnen stelen. De formule van het marathoninterview garandeert dat de andere kant wordt gehoord en een fascinerende dialoog, waarin de diepgang in het denken van de metabolisten wordt blootgelegd, ontvouwt zich. Zo blijkt dat de verbanden binnen de groep los en vrij genoeg waren om zulke uiteenlopende concepten als Fuhimiko Maki’s ‘group form’ en Kikutake’s ‘architectural syntax of the sea’ te omarmen. Het boek laat ook een zachtere, meer compassievolle zijde van Koolhaas zien, die zich bescheiden opstelt in de aanwezigheid van deze grote generatie die hem voorging.

Één van Koolhaas’ langlopende fascinaties is het verband tussen politieke en economische macht en architectuur. Het argument dat Koolhaas hier naar voren brengt, is dat de metabolisten bewust door de rijzende democratische Japanse natie zijn klaargestoomd en ondersteund om zichzelf op het economische en culture wereldpodium te presenteren. De implicatie hiervan lijkt, ook in het licht van het aantrekkelijke karakter van hun werk, dat een ‘activistische’ staat te verkiezen is boven de huidige chaos van de vrije markt. Het is derhalve interessant om te zien dat de metabolisten zelf nauwelijks iets van nostalgie voor de politiek in dit tijdsvak koesteren, noch een voorkeur hebben voor een bepaald politiek en economisch systeem; men houdt zich bezig met dieper liggende problemen.
De Japanse maatschappij heeft altijd gebalanceerd in een staat van onzeker evenwicht met de natuur. De mogelijkheid van aardbevingen en tsunami’s zijn in het nationaal bewustzijn verankerd, met als consequentie dat de nadruk op de essentie van fysieke objecten wordt gelegd en niet op het eigenlijke ding zelf. De voorbijgaande aard der dingen wordt erkend.Zo wordt de Ise Shrine, een tempelcomplex dat elke twintig jaar wordt afgebroken en op dezelfde manier wordt opgebouwd, als een onwaarschijnlijke, maar serieuze fascinatie voor de metabolisten aangehaald. Voor de generatie van de metabolisten werd bovenop dit historische en culture bewustzijn de existentiële vragen gelegd die verband hielden met de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Bijna geen enkele belangrijke Japanse stad ontkwam aan de brandbommen van de Verenigde Staten, maar het was voornamelijk de nucleaire destructie in Hiroshima en Nagasaki die de Japanse samenleving het diepst in het hart raakte.
De wederopbouw en modernisatie van Japan werd grondig ondernomen en voor velen betekende dit ook de kans om de maatschappij een nieuwe vorm te geven. Dit wil echter niet zeggen dat het perspectief alleen hoopvol was. Het was voornamelijk Isozaki die zich door zijn oorlogservaringen gedwongen voelde om de samenwerking met de staat en de positivistische visie van de groep te ondervragen:
‘De enige twijfel die ik had over de metabolisten was dat deze architecten geen scepticisme hadden ten aanzien van hun utopie; ze vertegenwoordigden alleen een soort progressiviteit. Ik dacht dat ze te optimistisch waren.’

Aan het einde van Project Japan reflecteert Toyo Ito op de fragiele staat van het bestaan en stelt, net als Isozaki, vragen bij het resultaat en de doelstellingen van vijftig jaar modernisering. De kracht van de metabolisten en Project Japan is dat de existentiële vragen die geboorte, groei, vernieuwing, verval en dood oproepen nooit ver weg zijn en dat het belangrijk blijft om ons voorstellingsvermogen in te zetten om vredevollere, rechtvaardigere en harmonieuzere toekomst visioenen te verbeelden. Het was deze intensiteit die er voor zorgde dat ik het boek gefascineerd van voor naar achter las.