Recensie

Een roadmovie in boekvorm

Je koopt een grote oude auto, je timmert er één slaapverblijf bovenop en één erin, en met een vriend maak je de afspraak er een maand mee op de Nederlandse snelwegen te verblijven. Een maand lang slapen, eten, drinken, douchen en plassen op en langs de snelweg, wat doet dat met je? Hoe dat voelt wordt uitgebreid duidelijk in Snelwegverhalen want de beide heren delen alles met ons, zowel hun vrolijke meligheid als hun futloosheid.

Het klinkt als jongensdroom, een hedendaags televisie–formaten een survival-onderzoeks-format: On the Road in Nederland. Om het verslag vast te leggen stouw je je auto vol met draagbare elektronica en gadgets: camera’s, laptops, smartphones en navigatieapparatuur. Hoe meer, hoe beter. Kunstenaar Melle Smets en filosoof Bram Esser lieten hun jongensdroom uitkomen. Hun verslag is in boekvorm uitgegeven bij 010 en heet Snelwegverhalen. Het is geen ’boekje’ geworden, maar een boekblok van 14 bij 20 centimeter en 495 pagina’s dik.
Door het concept en de gekozen vorm heeft het Snelwegverhalen iets van een roadmovie in boekvorm. De achterflap benoemt het anders maar bedoelt hetzelfde: “Snelwegverhalen is een reisgids, cultuurkritiek en schelmenroman ineen”.
De vorm van het boek volgt consequent de jongensdroom. De illustraties zijn heerlijk. Er zijn nu eens niet eindeloze reeksen foto’s te zien zoals vaak het geval is in boeken over post moderne onderwerpen. Soms wordt een beeld of een krantenknipsel geheel en onbewerkt getoond, maar de meeste beelden zijn door Smets opgewerkt met tekst en tekeningen. Het boek heeft daardoor iets van een beeldroman, de bijna realistische beelden worden gecombineerd met leesbare, toegankelijke teksten.
Waar de beelden goed gedoseerd zijn, heeft de broodtekst iets ongeremds. Het zijn simpelweg teveel woorden en vooral teveel citaten. Dialogen met een pomphouder, een vrachtwagenchauffeur of een hangjongere worden helemaal uitgeschreven. Alsof het het interview van het jaar betreft. Ook dialogen tussen Smets en Esser worden breed uitgemeten. We komen alles over hen te weten: of ze wel eens bamischijven hebben gegeten, wanneer ze douchen, et cetera.

Snelwegverhalen volgt een chronologische lijn. Het begint aan de start van de tocht en introduceert de auto als ware het een personage, compleet met een naam. Een hoofdstukindeling is er niet echt. Op de plaats waar je die zou verwachten is een indeling gemaakt van het Nederlandse snelwegennet. Die indeling (geografisch) is niet erg zuiver. Smets en Esser onderscheiden zes typen: de katholieke snelweg (Limburg), de bedrijventerreinensnelweg (Brabant) en de fantoomsnelweg (Friesland, Groningen en Drenthe). Verder zijn er dan nog de bos-, centrale- en stadssnelweg, respectievelijk Gelderland/Overijssel, Utrecht en de Randstad. Het is begrijpelijk dat je het snelwegnet wil categoriseren, maar voor deze gebiedsindeling zou ik niet gepleit hebben. Het doet tekort aan de complexiteit van de snelweg. Dit is een te grove indeling die vooral ruimte geeft aan de roadmovie opzet. De twee daaropvolgende pagina’s laten namelijk een ononderbroken lijn zien die Smets en Esser feitelijk gereden hebben en daarmee wordt de ‘hoofdstukindeling’ halfslachtig. Het is mijn ervaring dat het karakter van een snelweg van kilometer tot kilometer kan veranderen. Een typologie van snelwegkarakters is natuurlijk interessant, maar deze zesdeling overtuigd onvoldoende, de gebiedsindeling is te traditioneel gedacht.

De gebrekkige structuur en ook de onduidelijke vraagstelling die aan het boek ten grondslag liggen, wreken zich regelmatig. Als ik een hele pagina lees over de kipnugget, midden in het hoofdstuk Bossnelweg (p 263), vraag ik me af waarop het boek nou precies een antwoord probeert te vinden. Datzelfde geldt als er weer uitgeweid wordt over een moppentappende ijzervlechter in de Eemshaven.
Ook is het jammer dat Smets en Esser niet naar het buitenland zijn gegaan. Juist aan de grens, in de confrontatie met andere culturen worden de verhalen spannender; de verkoop van Amsterdamse souvenirs aan de Belgische grens, de ontmoetingen met Roemeense truckers nabij Duitsland. Maar de afbakening is ook begrijpelijk, waar houd je anders op, Vladivostok?

Meer zelfkritiek zou een compacter en informatiever boek hebben opgeleverd. Snelwegverhalen heeft nu iets teveel het karakter van het verslag van een schoolreisje. “En toen zei de leraar dit, en toen moest ik plassen, en toen werd hij boos”. Voor de vorm van het boek heb ik echter groot respect. Smets en Esser zijn er in geslaagd een ‘roadmovie in boekvorm’ te maken. Ze weten goed weg te blijven bij vrijblijvende inventariserende beeldenboeken en zijn opmerkelijk vaak origineel in hun keuzes en hun verbeeldingen. En ze hebben het lef gehad om zowel in het onderwerp als in de vorm een ontypische weg te gaan: hulde daarvoor.