Nieuws

Aziatische Paviljoen Rijksmuseum

Een juwelendoosje, zo wordt het door Curz y Ortiz ontworpen nieuwe paviljoen voor Aziatische kunst in de tuin van het Rijksmuseum in Amsterdam door de opdrachtgever getypeerd. Het paviljoen (en dus ook het Rijksmuseum) gaat volgens de laatste berichten voorjaar 2013 open, maar half februari was er al een sneak preview voor de pers.

Voor de argeloze wandelaar die langs het Rijksmuseum loopt, valt het nieuwe Aziatische Paviljoen nog nauwelijks op. Dat komt omdat een flink deel van de tuin aan de achterkant van het Rijksmuseum – de zijde aan het Museumplein – tot de heropening volgend jaar een groot bouwterrein is. Bovendien bevindt een deel van het twee verdieping tellende paviljoen zich onder het maaiveld en is het paviljoen wat de uitstraling betreft, bescheiden, zeker vergeleken met het monumentale bouwwerk van Pierre Cuypers dat in 1885 openging.
Als de renovatie van het Rijksmuseum volgend jaar dan eindelijk gereed is en de museumbezoekers vanaf het Museumplein via de onderdoorgang het museum betreden, passeren ze het aan de westzijde gelegen Aziatisch paviljoen. Het gebouw moet dan de associatie oproepen van een juwelendoosje dat gekoesterd wordt in de oksel van het hoofdgebouw en de zijvleugel.

Het grijze paviljoentje, dat grotendeels is opgetrokken uit Portugees natuursteen, is van de hand van architectenbureau Cruz y Ortiz, dat ook verantwoordelijk is voor de vernieuwing van het gehele Rijksmuseum.
Tijdens de vernieuwingsoperatie is besloten de permanente collectie een plek te geven in het hoofdgebouw en om de tijdelijke tentoonstellingen in de Philipsvleugel te organiseren. De in bijna honderd jaar tijd verzamelde Aziatische collectie bestaande uit meer dan zevenduizend stukken paste daar niet goed tussen, vertelde Menno Fitski, conservator Aziatische Kunst, op de persconferentie. Daarop is besloten om een apart paviljoen te bouwen. Het idee is dat de werken zo beter tot hun recht komen.

Tegelijkertijd plaatst de kunst uit exotische oorden waar Nederland al eeuwen banden mee onderhoudt, de werken van eigen bodem in een mondiale context, aldus Fitski. In het nieuwe paviljoen zijn volgens hem ook meer mogelijkheden om van opstelling te wisselen. Steeds zullen maximaal 365 tekeningen en beelden te zien zijn. Het topstuk, een beeld van Shiva uit de 12e eeuw – de Nachtwacht van de Aziatische collectie – krijgt als enig kunstwerk een permanent plek.
Tijdens de persconferentie lichtte Antonio Ortiz zijn ontwerp toe en kon de pers rondlopen in het gebouw waar op beeldschermen een impressie van de toekomstige tentoonstellingen te zien was. Het paviljoen wordt binnenkort opgeleverd, waarna het vanwege het inregelen van de installaties verboden terrein is.
Het nogal gesloten gebouw heeft iets van een rots, beaamde Ortiz na afloop van zijn presentatie, ook al wil hij liever niet van een dergelijke vergelijking horen. Ook moet in de sobere en strakke vormgeving geen verwijzingen gezocht worden naar de Aziatische bouwkunst. De opvallende grillige vorm van het Aziatische paviljoen is uit heel praktische overwegingen tot stand gekomen. Ortiz heeft geprobeerd om het gebouwtje niet simpelweg in de beschikbare ruimte te proppen. Door voor een grillige vorm te kiezen is dat voorkomen en heeft het gebouwtje wat lucht gekregen.
Dat het paviljoen nogal gesloten is, heeft ook een puur praktische reden. Zo heeft zonlicht immers een negatieve werking op kwetsbare kunstwerken en is het optimaliseren van de beschikbare ruimte voor de Aziatische kunstschatten een belangrijke overweging geweest.
Het paviljoen is straks voor bezoekers via het centrale atrium bereikbaar en bevat veel door kunstlicht verlichte zigzaggende witte ruimtes met houten vloeren. Hoe beperkt het oppervlakte van paviljoen met in totaal 670 vierkante meter ook is, op de twee verdiepingen is veel aandacht besteed aan het verrassen van de bezoekers. De majestueuze houten trap die naast de enige glazen wand ligt, is zo’n opvallend element.

Symbolisch gezien betreden bezoekers straks letterlijk een andere wereld als zij van het hoofdgebouw met Hollandse meesters de reis naar de kunstwerken uit het Verre Oosten maken. De nieuwbouw contrasteert dan ook in alles met het Rijksmuseum. Dat doet denken aan de kritiek die Cuypers ten deel viel toen het Rijksmuseum eind negentiende eeuw geopend werd. Het gebouw zou niet alleen niet op een museum lijken, de stijl waarin het was gebouwd, zou te historiserend, te weinig eigentijds zijn. Ortiz hoeft voor dergelijke kritiek niet bang te zijn. Hij heeft iedere verwijzing naar het gebouw van Cuypers willen vermijden.
Of het Ortiz ook gelukt is om het Aziatische paviljoen op een evenwichtige wijze in de beperkte ruimte van de tuin en tussen de bestaande gebouwen van het museum in te passen, is nu nog moeilijk te beoordelen. Daarvoor moet het Rijksmuseum toch echt eerst helemaal af zijn.