Feature

Buitensluiten door in te sluiten

Op 29 februari organiseerde Impakt in Utrecht een avond getiteld Architectures of exclusion: let’s control spatial & virtual politics. Drie lezingen waarin de sprekers zich begaven op het kruispunt van architectuur, politiek en buitensluiting.

Reclame voor klushuizen in de Rotterdamse wijk Spangen.

Bij architectures of exclusion denkt men al snel aan tastbare ingrepen in de gebouwde omgeving met politieke gevolgen. Gevolgen als het binnen- en buitensluiten van groepen mensen. Maar organisator Impakt, gericht op het presenteren en stimuleren van audiovisuele kunst in een interdisciplinaire context, laat zich niet beperken tot het hierboven geschetste kader. Zo waren er twee sprekers uitgenodigd die zich richten op de architectuur van de virtuele omgeving. Edwin Gardner bijvoorbeeld, die het publiek meenam op een kritische tour door de virtuele ruimte, door cyberspace. De ervaring van deze abstracte leefwereld verandert door technologische ontwikkelingen die grote politieke implicaties tot gevolg hebben, zo stelt hij. Juha van ’t Zelfde richt zich ook op digitale technologie, maar koppelt deze in tegenstelling tot Gardner concreet aan de fysieke, tastbare wereld, met voorbeelden van projecten die hij met z’n bureau VURB maakt ter vernieuwing van het publieke en private domein. Gideon Boie kwam met een interessante lezing die zich richtte op insluitende vormen van bouwkunst. Dat daarmee het uitsluiten van groepen in de hand werkt.

Architect-filosoof Gideon Boie is oprichter van onderzoeksbureau BAVO, dat zich bezighoudt met de politieke dilemma’s voortkomend uit het kruispunt van de kunst, architectuur en stedenbouw. Hij heeft een vergelijkende studie gedaan over hoe de gemeenten Antwerpen, Gent en Rotterdam proberen de middenklasse terug te krijgen in de negentiende-eeuwse arbeiderswijken. Relevant, want dat proces zien we momenteel in een groot deel van de Nederlandse steden. In de door Boie onderzochte steden kampt de bevolking van de betreffende wijken met een sociale achterstand, is er sprake van verhoogde criminaliteit en laat de staat van de gebouwde omgeving te wensen over.

Ondanks een verschil in invulling, blijkt de strategie van de drie gemeenten om de middenklasse te trekken hetzelfde te zijn: door slimme architecturale ingrepen in verkrotte woningen, door ze op te knappen in een bepaalde stijl, of door bepaalde voorwaarden te stellen aan de renovatie. Zo worden de woningen ondanks hun lage prijs specifiek interessant voor de middenklasse en weten gemeenten andere, onwenselijke, groepen buiten te sluiten. Ondanks het feit dat ze via marketing communiceren dat de woningen voor iedereen toegankelijk zijn. Het patroon dat Boie ziet is dan ook dat uitsluiting gaat via 1) insluiting, 2) onuitgesproken en ongeschreven regels en 3) het marketen van de woningen via emotie, via spontane identificatie met architectuur, en niet via de rede zoals een lage prijs. En zo toont hij aan dat puur en alleen architecturale ingrepen tot uitsluiting kunnen leiden.

Edwin Gardner is opgeleid als architect en doet als research fellow onderzoek aan de Jan van Eyck academie naar de overeenkomst tussen onze manier van denken in designprocessen en onze interacties met de stad en de manier waarop computers functioneren. Hoe concreet de lezing van Boie was, zo abstract was die van Gardner. Hij wil de term cyberspace afstoffen. Vanuit filosofisch invalshoek benaderd hij de term als begrip met twee kanten: aan de ene kant als aanzicht, als mechanisch iets, wat fysiek in een machine zit; het reële. Aan de andere kant als ervaring, als ruimtelijke beleving, mentaal in je hoofd; het virtuele. In andere woorden, een objectivistische benadering tegenover een constructivistische benadering. Volgens Gardner is er een trend gaande, cyberspace wordt steeds dominanter in ons leven, als aanzicht en als ervaring. Steeds meer interactie van de reële, tastbare wereld vindt plaats in de virtuele wereld, terwijl de virtuele wereld tegelijkertijd steeds prominenter wordt in de fysieke wereld.

De virtuele wereld wordt steeds meer machine, steeds meer gebouwde omgeving, steeds meer stad. Gardner ziet de twee werelden dan ook met elkaar versmelten. Dit heeft grote politieke gevolgen, want de ervaring, de beleving, verschaft ons allen meer informatie in het leven, maar het ‘aanzicht’ wordt niet altijd door iedereen even wenselijk bevonden. Er vindt op dit vlak dan ook een strijd plaats die voortkomt uit wat technisch mogelijk is en wat wij vinden dat mag. Een strijd om welke informatie en welke ideeën verzameld en/of gedeeld mogen worden en welke niet. Denk aan websites als Wikileaks en hackersgroepen als Anonymous die in hevige strijd verwikkeld zijn met de Amerikaanse overheid. Maar ook bijvoorbeeld Facebook en Google die zoveel informatie verzamelen dat ze een gevaar vormen voor onze privacy. De strijd verhevigt en begint inmiddels te lijken op een slagveld, waarvan onduidelijk is waar het naartoe gaat. Een bijzonder interessante en verfrissende invalshoek, die stof geeft tot nadenken. Helaas is Gardners complexe verhaal niet altijd even makkelijk te volgen, het sleept niet mee. Wat een pure vorm kwestie is omdat hij z’n presentatie grotendeels vrij monotoon voorleest.

Wat dat betreft is de lezing Juha van ’t Zelfde, zelfstandig onderzoeker, schrijver, muzikant en curator, een stuk concreter en makkelijker volgbaar. Hij gaat in op een aantal projecten die hij met z’n bureau VURB heeft uitgevoerd ter vernieuwing van het publieke domein. In veel van deze voorbeelden spelen digitale technische ontwikkelingen een rol. Zo deden ze een project in een hotel in Rotterdam, waar je onder andere de service en de sfeer van de kamers kunt aansturen met een applicatie op je iPhone. Die applicatie kun je instellen en logt automatisch in zodra je het hotel betreedt. Ook hebben ze voor de aankomende Floriade een tour door de Bijlmermeer uitgezet die je met behulp van een telefoon kunt volgen. Aan de hand van persoonlijke gegevens in je telefoon en het uitlezen van de locatie waar je bent, word je door een parcours geleid. Deze gegevens worden vervolgens door de organisator gebruikt om de tour aan te passen en te verbeteren aan de hand van de wensen, de ideeën en de gedragingen van de participanten. Van ’t Zelfde kijkt dus naar de mogelijkheden van het verzamelen van informatie, maar laat het politieke ervan achterwege. En dat had nu juist zo interessant kunnen zijn gezien de huidige publieke discussie over de gevaren van het commercieel gebruik van persoonlijke gegevens en locatiebepalers. Van ‘t Zelfde beschreef het verzamelen van gegevens in dit verband als ‘het is niet big brother is watching you, maar big brother is interested in you’. Wat nog steeds niet wegneemt dat ‘big brother’ op gespannen voet staat met privacy. En daarmee negeert hij de strijd tussen dataverzameling en privacy, een strijd van grote politieke relevantie.

Architectuur, politiek en buitensluiting in de breedste zin van het woord, en dan nog wat breder. Dat is waar het deze avond om ging. De lezingen kenden twee rode draden. De kritische blikken van Boie en Gardner richtten zich op het buitensluitende effect van insluiting. Van ’t Zelfde richtte zich juist op de mogelijkheden die het insluiten van mensen met zich meebrengt. De aanleiding voor dit binnensluiten is de tweede rode draad. De voorbeelden waar de sprekers mee kwamen, komen voort uit de wens om een beleving te verbeteren. Of het nu ging om de beleving van een buurt (Boie), de beleving van iets groots als de democratie of iets op het eerste gezicht onbenulligs als webapplicaties (Gardner), of de beleving van de service rond een product (Van ’t Zelfde). De politieke consequenties die deze voorbeelden aan het licht brengen, maakten de lezingen interessant. Aan de ene kant zien we een buurtstrijd, een strijd die de Marxisten onder ons zullen analyseren als een strijd van de middenklasse tegen de lagere klassen. Aan de andere kant de trend die de sociologen onder u zullen betitelen als een democratisering (Wikileaks) alsmede een commodificering (Google, Facebook).