Nog tot en met dit weekend zijn in het NAi de foto’s van Hans van der Meer te zien. Onder de titel Uit voorraad leverbaar hangen er fascinerende taferelen van openbare ruimtes overal in Nederland (ogenschijnlijk zomaar ergens genomen) naast grote catalogusachtige paginas met allerlei standaard buiteninrichting. Op 20 maart spraken Sylvia Karres en Joris Molenaar over het getoonde en over de invloed van Barcelona op de inrichting van de gemiddelde Nederlandse provinciestad.
De titel is een beetje merkwaardig omdat deze niet echt past bij de sfeer van de fotos. Massaproductie is niet kenmerkend voor wat we zien: desolate pleintjes met wezenloze architectuur, reclame, grote winkelpuien, extreem vormgegeven bankjes (juist niet uit voorraad leverbaar) en een absentie van gevoel voor schaal, detail, stedenbouwkundige verhoudingen en architectonisch vormgegeven randen. Het fenomeen van deze gebieden – waar een groot deel van Nederland waarschijnlijk naar wens winkelt en woont – werd besproken in een theaterachtige tribuneopstelling, omringd door de fotos van Van der Meer. De bankjes waren duidelijk niet uit voorraad leverbaar; ze zaten wat ongemakkelijk. Echter, het was een intieme setting die goed geschikt was om het er eens met elkaar over te hebben. Want hoe is het zo gekomen dat we nu naar deze fotos kijken? Wie is hier schuldig aan? En is het eigenlijk wel zo erg?
Sylvia Karres begon haar verhaal met een mooie foto van een gewoon straatje eengezinswoningen met voortuinen die werden begrensd door ligusterhagen. De stoep was betegeld met standaard 30×30 betontegels en een heel normale opsluitband. Niks mis met standaard betoogde ze (leve de 30×30 tegel!) en kijk eens wat een detail: de hagen staan op een bandje, hebben een afgeronde hoek en een mooie hoogte tot net boven de knie. Een prachtig vormgegeven overgang van openbaar naar privé. Ze wees ons op de onterechte verdwijning van de stoep uit de openbare ruimte en de opkomst van het aanstellerige gebruik van allerlei soorten bestratingmateriaal. Tot slot liet ze ons een aantal mooie eigen projecten zien waar het meestal wel goed ging.
Dat de titel niet bij de tentoonstelling past heb ik niet zelf bedacht, die observatie kwam van Joris Molenaar, de tweede spreker van de avond. Hij ging wat verder in op de fotos om ons heen. ‘Kijk’, zei hij, ‘wat vooral irriteert zijn die uitspattingen op het gebied van vormgeving en juist niet de standaard prullenbak’. Het zijn die agressief vormgegeven bank op dat te kleine plein, die overdreven grote glazen maar toch dichtgezette pui van het stadhuis en die raar geplaatste stoeltjes met geen enkele gezellig denkbare configuratie van personen, zij zorgen ervoor dat de plekken niet aantrekkelijk zijn om te verblijven. Het zijn volgens Molenaar juist de pleintjes met functionele objecten, die zijn wat ze zijn en staan waar ze horen, die het prettigste ogen. Zoals de foto van een parkeerplaats: Kijk wat heerlijk, alleen maar parkeervakken!
Veel van de fotos tonen een openbare ruimte waar – zoals Karres al opmerkte – de stoep ontbreekt, waar weinig of geen bomen staan (want hun spiegel neemt te veel ruimte in) en waar het tapijt van bestrating maar doordendert tot het een gebouw raakt. Hoe dat zo gekomen is? We kunnen het hebben over de gekrompen rol van de ontwerper, die nog maar zo weinig in te brengen heeft in het proces, over de beperkende krachten van regelgeving, over bestuurders met grote egos of over de wanhopige pogingen om op inrichtingsniveau een ruimtelijk structuurprobleem op te lossen. Afgezien van de vraag of dit terechte oorzaken zijn van de gevolgen die we zien, brengt het bagatelliseren van de rol van de ontwerper ons niet echt verder.
De fascinatie voor de stad Barcelona is volgens Molenaar een van de oorzaken van al dat gedoe zonder inhoud. Een briljante vondst. In de jaren 90 was ontwerpend en besturend Nederland – het zijn veelal de bestuurders die willen laten zien dat ze iets bijzonders voor de stad gedaan hebben – idolaat van de Spaanse stad en de vernieuwing van de openbare ruimte die daar plaatsvond. Misschien was dat voor een deel terecht. Barcelona is echter niet Nederland, in deze denksprong gaat dus al veel mis. Barcelona heeft bijvoorbeeld een sterke stedenbouwkundige structuur die omkaderd wordt door krachtige architectuur. De openbare ruimte wordt ondersteund door gebouwen die wat kunnen hebben, zij vormen de stad. Dit is precies wat nieuwbouwwijken niet hebben. En herstructureringsgebieden hebben het wel, maar dat wordt tijdens de stadsvernieuwing vaak mooi om zeep geholpen. Weg met die rommel en daarmee het karakter. En ja, de term genius loci werd (niet door Molenaar) ook gebruikt. Dat het gemis ook architectonisch is blijkt uit fotos waar af en toe wel een sterk gebouw op staat. Deze gebouwen redden het plein. Ondanks het tapijt.
Tijdens de discussie met onder anderen winkelgoeroe Baptist Brayé, vertelde deze dat er op het moment 2000 winkelgebieden (definitie vanaf 5 winkels of meer) in Nederland zijn, maar dat dat er over 15 jaar nog maar 500 zullen zijn (als ik het goed onthouden heb). Hij vond het daarbij nodig te melden dat het hem opvalt dat architecten erg betrokken zijn bij hun werk, zich veel met elkaar bemoeien (en in hun vrije tijd naar lezingen zoals deze gaan), maar niet altijd in de gaten hebben hoe de realiteit in elkaar steekt.
Om deze opmerking te bevestigen bevond ik mij daags na deze bijeenkomst tussen 1500 medearchitecten bij de lezing van sterarchitect Bjarke Ingels. Gezellig, veel bekenden. Leuke man die Bjarke, positief verhaal, heel prettig allemaal. Ik houd mijn hart vast. Ontwerpend (en binnenkort dus ook besturend, want zo gaat dat: hip, hip, mag je niet missen!) Nederland is idolaat van de projecten van dit bureau. Dat gaat gevolgen hebben voor onze openbare ruimte! BIG toonde een plein, of beter, een gebied midden in Kopenhagen waar de bestrating van rood naar groen naar geel en paars gaat en de inrichting van over de hele wereld komt, van een Afrikaans veelkleurig verkeerspaaltje tot een Marokkaanse fontein. Het verhaal dat hij hierbij vertelde ging niet over schaal, architectuur of oog voor detail. In tegendeel, het ging over multiculti, sociale infrastructuur en over samenbrengen. Deze openbare ruimte had gelukkig duidelijk een mooie vorm van zichzelf en werd begrensd door stevige gebouwen. Dat zit dus wel snor, hoop ik. Maar ontwerpend Nederland let op: dit soort collages kunnen alleen op bepaalde plekken door bepaalde mensen bedacht worden, bepaalde mensen die het kunnen. En zelfs dan.
Dus voor de mindere goden onder ons: lang leve de 30×30 betontegel, en doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. En kijk niet naar BIG, nogmaals, kijk niet naar BIG, maar bezoek de tentoonstelling, koop het boek en bestudeer minutieus waar het fout gaat en hoe het beter kan.