Het onlangs geopende filminstituut EYE ontworpen door het Oostenrijkse architectenbureau Delugan Meissl is in Amsterdam een instanthit. Dirk van den Heuvel over het gebouw en de les die Amsterdam eruit zou moeten trekken.
Publieke ruimte en de Nederlanders, het blijft een lastige combinatie. De best begrepen en meest succesvolle typen in ons kikkerlandje zijn waarschijnlijk de markt en het erf, en dat zijn niet eens echte publieke buitenruimten. De stoep is een mooie derde variant, ook heel kenmerkend precies tussen het private en publieke in gesitueerd. De stoep heeft een geheel nieuwe, optimistische variant gekregen sinds het loungen en chillen deel van de volksaard werd, namelijk het terras. Met name Amsterdam is de capital of cool. Op een willekeurige mooie dag zitten de terrassen bomvol. Alsof niemand hoeft te werken of te studeren, maar voortdurend met de scooter kan rondtuffen van de ene naar de andere hang out.
Het onlangs geopende filminstituut aan ’t IJ is de nieuwste aanwinst van de hoofdstad op dit gebied en een instanthit. EYE – zoals het oude filmmuseum in de newspeak van de communicatie-experts is gaan heten – is vooral één groot terras aan het water met een fantastisch uitzicht op de passerende boten en vol in de zon. De Amsterdammers hebben het gebouw dan ook direct in hun armen gesloten. De combinatie van een terras, de kinky architectuur van Delugan Meissl zonder al te veel intellectuele pretenties, een cultureel programma in de vorm van een continue screening van alternatieve en historische films: dit is het voorlopige hoogtepunt voor een tamelijk verwend, maar altijd kritisch publiek, dat het zichzelf ook niet al te moeilijk wil maken. Kijken of het Stedelijk Museum met zijn futuristische badkuip daar overheen kan gaan als het in september weer opengaat.
EYE is gewoon een goed gebouw. Op een losse, informele wijze is een reeks filmzalen (heerlijke stoelen) plus een expositieruimte rond de publieke foyer gegroepeerd. Het heeft een duidelijke entree en goede oriëntatie, met een heldere designtaal: buiten een witte, aluminium schil, binnen een houten tribune, en de zalen zelf geheel zwart bekleed. De foyer vormt het centrum van het gebouw, heet ‘arena’ en wordt à la Hertzberger gekenmerkt door trappartijen die op hun beurt ook als tribunes of terrassen kunnen worden gebruikt voor allerhande festivals, borrels of pr-events. Het is kijken en bekeken worden met het uitzicht over ’t IJ als bonus. Geheel in stijl van de Hollandse omgang met publieke ruimten kan een deel van de arena eenvoudig ‘geprivatiseerd’ worden al dan niet met hekjes en koordjes, zoals het café-restaurant dat een aanzienlijk deel van de foyer bezet, maar er is ook altijd nog ruimte voor een privé-borrel met je jaarclub of managementklasje. Geen idee welke magie tussen opdrachtgever en buitenlandse architect hier aan het werk is geweest, maar dit publieke deel van het gebouw lijkt helemaal gelukt.
Minder wordt het als je kijkt naar de tentoonstellingsruimte die in aanzet weliswaar ontworpen is als een verlengstuk van de foyer, maar geheel weggestopt is achter een door de architecten onvoorziene, gesloten wand. Het schijnt dat de architecten met deze ingreep dermate ongelukkig waren dat ze niet verschenen bij de officiële opening van het gebouw door de koningin. Een ander minpuntje ten aanzien van de publieke functie van het nieuwe gebouw is dat de collectie en bibliotheek niet meeverhuizen naar het nieuwe gebouw, maar naar het gemeentelijk Collectiecentrum gaan, een soort verzamelgebouw op een bedrijventerrein diep in Amsterdam Noord dat de collecties van de gemeente Amsterdam moet gaan herbergen. Blijkbaar worden onderzoek en educatie niet als deel van het publieke domein beschouwd door de bedenkers van het nieuwe instituut dat voortgekomen is uit het samenvoegen van het Filmmuseum en zijn collecties, Holland Film, Filmbank en het Nederlands Instituut voor Filmeducatie.
Hoe dan ook als publiekstrekker is het EYE geslaagd. Stedenbouwkundig gezien is het een schot in de roos en heeft het gebouw Amsterdam Noord helemaal ‘op de kaart gezet’ zoals dat heet in ontwikkelaarskringen en bij beleidsmakers. Vanaf het nieuwe terras aan de noordelijke IJ-oever krijg je een bijzonder overzicht van het nieuwe Amsterdam dat hier na zo’n twintig jaar bouwen aan de IJ-oevers vorm aan het krijgen is: de Oostelijke Haveneilanden, het Muziekgebouw aan ’t IJ en het BIM-huis, het conservatorium en de bibliotheek op Oosterdokseiland, de nieuwe busterminal achter het station met op de overkapping levensgroot ‘Amsterdam’ voor het Google Maps-effect, de abstracte sculptuur van het IJ-dock dat net uit de steigers is gekomen, de dure appartementenblokken op de Westerdoksdijk en verder richting Houthavens de Silodam van MVRDV en het NDSM-terrein. Een hypermoderne tegenhanger van de knusse grachtengordel wordt hier gerealiseerd. Tegelijkertijd, en dat is ook opvallend, kun je geen van deze nieuwe gebouwen langs ’t IJ karakteriseren als een ultiem meesterwerk. De meeste zijn sympathiek met speciale kwaliteiten, maar ze kunnen niet tippen aan iconen als het Sydney Opera House van Utzon of het in aanbouw zijnde operagebouw van Herzog & de Meuron in Hamburg;dat is uiteindelijk toch een geheel andere categorie. En hoewel veel Amsterdammers het filminstituut nu al trots een ‘landmark’ noemen – ook EYE speelt uiteindelijk niet mee in de Champions League van de architectuur. Daarvoor is het bijvoorbeeld te laag en te vormeloos, ondanks de soms expressionistische architectuurtaal. Van dichtbij zie je bovendien dat het allemaal niet te veel mocht kosten: de afwerking is niet overal even scherp of degelijk, de entree wordt gevormd door een houten steigerwerk dat te knullig en te informeel is voor een belangrijk publiek gebouw, en de tribunes en trappen in de foyer zijn net te steil om echt genereus en elegant te zijn.
Sommige Amsterdammers zullen zeggen dat het goed is dat er niet te veel geld wordt besteed aan architectuur, dat er eigenlijk nu al te veel geld gaat naar culturele prestigeprojecten. Het klinkt allemaal charmant en zo typisch Hollands. Bij die laconieke nuchterheid tegenover architectonische kwaliteit kan wel de volgende kanttekening geplaatst worden, met name daar waar het gaat om investeren in de publieke ruimten van de stad. Tegenover de zuinigheid ten aanzien van architectuur staat dat er exorbitante bedragen beschikbaar zijn voor infrastructuurprojecten in en rond de hoofdstad. Miljarden gingen of gaan nog steeds letterlijk de bodem in: denk aan de Noord-Zuidlijn, de ondertunneling van de Zuid-As, of een vergeten project als de mislukte Ceres-terminal. Met dit in het achterhoofd zouden Amsterdammers zich af moeten vragen wat voor stad Amsterdam nu zou kunnen zijn, in plaats van de ‘metropoolregio’ waarmee deze (te) dure uitgaven steeds maar worden gerechtvaardigd. Amsterdam is geen metropool, Shanghai, Mumbai, of Londen wel, dat zijn echte megasteden, inclusief de problemen die daarbij horen. Amsterdam is als Zürich, San Francisco, of Kopenhagen, een boutique city, een internet-hub, een kennisstad, een culturele magneet, een festivalterrein en hangplek, vul maar in. Dat zie je zo, daar aan ’t IJ. Het is in een tijd van crisis misschien lichtzinnig om te zeggen, maar als het gaat om zulke publieke gebouwen als het EYE, mag het de volgende keer dan toch een onsje meer zijn voor een echt perfecte cultuurtempel? Liefst met bibliotheek en studiecentrum naast dat mooie terras en restaurant.