Recensie

Kunsthub Stedelijk Museum

De uitbreiding van het Stedelijk Museum is af. Het gebouw dat vorige week werd gepresenteerd moet alleen nog worden ingericht. Hiervoor neemt het museum de tijd. Pas op 23 september aanstaande gaan de deuren open voor publiek, met een overzichtstentoonstelling van de onlangs overleden Amerikaanse kunstenaar Mike Kelley.

De timing van de persconferentie afgelopen woensdag was wat ongelukkig. De dag ervoor werd het kritische advies van de Amsterdamse Kunstraad bekend, die wil geen extra geld vrijmaken voor het uitgebreide Stedelijk. En dus ging het in de toespraken van wethouder Carolien Gehrels en directeur Ann Goldstein weer veel over geld. Iets waar architect Mels Crouwel weinig over kwijt wilde, ‘ik ga over het gebouw’, behalve dat een museum dat 70% meer ruimte tot zijn beschikking krijgt nu eenmaal meer kost in de exploitatie.

Het bureau van Crouwel staat vooral bekend om zijn ontwerpen voor openbaarvervoersknooppunten. Benthem Crouwel Architekten is momenteel  betrokken bij de vernieuwing van alle grote Nederlandse stations: Rotterdam Centraal, Den Haag Centraal, Amsterdam Centraal en Utrecht Centraal. Daarnaast is het bureau verantwoordelijk voor de supervisie van luchthaven Schiphol. Maar er staan ook enkele verdienstelijke museumgebouwen op het conto van Benthem Crouwel. Zoals De Pont in Tilburg en het GEM in Den Haag, beide bestaande gebouwen die omgebouwd werden tot museum. Beide ook door bescheiden ingrijpen. De aandacht gaat naar de kunst, de architectuur stelt zich dienstbaar op. Zo ook bij het nieuwe Stedelijk Museum. Hoewel de opvallende luifel aan de buitenkant misschien anders doet vermoeden.

De naam ‘badkuip’ kreeg het ontwerp van de nieuwbouw al snel nadat de artist impressions de wereld in waren gestuurd. Crouwel heeft er geen probleem mee, hij gebruikt de naam zelf ook. Want hoewel de uitbreiding zich misschien presenteert als een sculpturaal gebaar, is het toch vooral de uitkomst van een aantal functionele keuzes. Niks om plechtig over te doen. Grondidee van het ontwerp van Benthem Crouwel is een stedenbouwkundige ingreep. Het nieuwe Stedelijk is omgedraaid, het staat nu met het gezicht naar het Museumplein. Een aanpassing die eenvoudig te realiseren viel door de symmetrische plattegrond van het oude Stedelijk, legt Crouwel uit tijdens de persbezichtiging. Omdat de ingang naar het plein werd verlegd en het bureau een lichte gevel wilde, die zowel het historische gebouw als het Museumplein zoveel mogelijk in hun waarde liet, werd er gekozen voor een uitbreiding die deels ondergronds en deels zwevend boven de entree werd gesitueerd. Om de glazen pui van de ingang, die op het zuiden ligt, te beschermen tegen de zon werd een grote luifel bedacht. Om de uitbreiding zo los mogelijk te maken van het bestaande gebouw koos het bureau voor een heel licht maar zeer sterk materiaal: de synthetische vezel Twaron, die onder meer wordt toegepast in de lucht en ruimtevaart.

De badkuip was al een tijdje zichtbaar van de buitenkant. Maar hoe zou deze glanzend witte uitbreiding zich aan de binnenkant gedragen? Eenmaal de drempel overgestapt dringt een alternatieve bijnaam zich op: de voorzettent, een extra ruimte die op de camping voor de caravan wordt gezet. Het is namelijk niet de ruimte van de nieuwe hal die de aandacht trekt bij binnenkomst van het stedelijk, het oog valt vooraleerst op de achtergevel van het door A.W. Weissman ontworpen gebouw uit 1895. De bakstenengevel toont zich in volle glorie, met ingemetselde banden en decoraties rond raam- en ingangspartijen. De nieuwe uitbreiding staat visueel zoveel mogelijk los van dit historische gebouw. Door de moderne materialen en gestroomlijnde vormgeving, maar ook door de smalle strook glas tussen oudbouw en nieuwbouw die het daglicht doorlaat. Boven in de lucht zweven twee sluizen die de nieuwbouw met de oude erezaal van het museum verbinden. Die zaal, die vroeger een zekere plechtige statigheid uitstraalde wanneer je haar betrad na eerst de beroemde centrale trap te hebben bestegen, heeft wel wat aan cachet ingeboet nu zijn achtergevel op twee plaatsen is doorboord, om de nieuwe bovengelegen tentoonstellingszalen met de oude te verbinden.

Een belangrijk aandachtspunt van de architect was de manier waarop de bezoeker zich door het museumgebouw zou bewegen. De opeenvolging van tentoonstellingszalen, oud en nieuw, moest zo vanzelfsprekend mogelijk zijn. Daartoe is onder meer een roltraptube geïnstalleerd, die de enorme ondergrondse tentoonstellingszaal – met een oppervlakte van 1100 m2 de grootste van het vernieuwde Stedelijk – verbindt met de bovenzalen. De roltrap brengt de bezoeker in een keer van -1 naar +1. Dit hippe jonge nichtje van de beroemde centrale trap in de oudbouw kreeg als enige nieuwe element een frivool kleurtje, limoengeel, en moet volgens haar schepper uitdagen tot toe-eigening door kunstenaars, net als haar deftige oom deed met kunstenaars als Gilbert & George, die in 1969 als levende kunstwerken op de trap poseerden en Alicia Framis, die er in 1996 een glijbaan op monteerde.

De bezoeker beweegt zich straks eenvoudig door een tentoonstellingsmachine heen. In het oude gedeelte komen de klassiek moderne en hedendaagse kunstwerken uit de vaste collectie. In de nieuwbouw zullen wisselende tentoonstellingen plaatsvinden. Binnen gaan oud en nieuw naadloos in elkaar over doordat vloeren en muren op eenzelfde manier zijn afgewerkt. De tentoonstellingsruimtes worden omringd en ondersteund door goedgeoutilleerde ruimtes voor educatie, film, lezingen en performances, bibliotheek, café, restaurant en museumwinkel. Die laatste liggen niet meer zoals vroeger ergens achter in of een beetje aan de zijkant van het museum, maar pontificaal bij de ingang.

Wie het nieuwe Stedelijk binnenstapt, heeft niet het gevoel een gewijde tempel van de hoge kunst binnen te gaan, maar eerder een soort kunsthub. In zijn vormgeving doet de uitbreiding meer denken aan de vertrekhal van een station of vliegveld, dan aan een contemplatief museum. Overigens is dat niks nieuws onder de zon. Met zijn neoclassicistische baksteenarchitectuur en symmetrie vertoont het historische Stedelijk Museum grote overeenkomsten met het Amsterdamse stationsgebouw van Cuypers uit 1889. Beiden zijn door de aanpak van Benthem Crouwel straks weer ‘lekker bij de tijd’, zoals Crouwel het formuleerde.