Opinie

Cultuur of Economie

Op Prinsjesdag verscheen de ActieAgenda Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp 2013-2016, met als ondertitel: Werken aan Ontwerpkracht. Het is misschien flauw om aan die ondertitel veel betekenis te ontlenen, maar ik ga er van uit dat die titel niet zo maar gekozen is. Er moet gewerkt worden, er moet kracht worden opgebouwd. Het is al met al een titel met een hoog testosterongehalte. Hoe verhoudt deze ActieAgenda zich tot voorgaande architectuurnota’s? Welke toekomst ziet de ActieAgenda voor de culturele positie van architectuur?

i_beta-2011: new ideas for economy, culture & society

Het is dit jaar 21 jaar, grofweg een generatie, geleden dat de eerste architectuurnota Ruimte voor Architectuur verscheen. Je zou kunnen zeggen dat de vervolgnota’s die in een frequentie van pakweg vier jaar na die eerste nota verschenen, vooral amendementen zijn op het toen geformuleerde beleid. stellen. In het rapport Bouwen op een Sterk Fundament, een evaluatie van 21 jaar architectuurbeleid, dat als bijlage bij de ActieAgenda is gevoegd, stellen de auteurs Eva Stegmeijer, Robert Kloosterman en Tineke Lupi: “Centrale vraag is welke doelstellingen architectuurbeleid in principe zou moeten of zou kunnen hebben die niet zonder meer door de markt gerealiseerd worden.”
Er zijn in principe twee perspectieven mogelijk op het falen van de markt en daarmee op de noodzakelijke sturing van de overheid. Een vanuit het perspectief van het product van het architectonisch ontwerpen zelf, en een vanuit het perspectief van het architectonisch ontwerpen als bezigheid, meer specifiek als economische bezigheid. Om maar direct een sprong naar het heden te maken: in deze ActieAgenda is een duidelijke lijn in het beleid te zien die loopt van het eerste perspectief, architectuur als product van architectonisch ontwerpen zélf waarbij de culturele betekenis en kwaliteit voorop staan, naar het ontwerpen als economische bezigheid, ik zou haast zeggen ondanks zijn culturele betekenis.

Als eerste het product zelf: “De esthetische kwaliteit van de omgeving bepaalt in hoge mate de aantrekkelijkheid van een plaats voor mensen, de zogenaamde quality of place. De voor- of nadelen waar anderen dan de direct betrokken bouwpartijen op de korte of langere termijn mee te maken kunnen krijgen, vallen grotendeels buiten de markttransactie en worden maar zeer ten dele in de prijs meegenomen. […] In het geval van architectonisch ontwerp gaat het vooral om onbedoelde, negatieve effecten die ontstaan bij een tekort aan kwaliteit.’ (uit het rapport Bouwen op een Sterk Fundament).

Dit destijds geconstateerde tekort aan kwaliteit was de belangrijkste aanleiding voor het opstellen van de eerste Architectuurnota. Letterlijk werd als hoofddoel genoemd: Het scheppen van voorwaarden voor de totstandkoming van architectonische kwaliteit. Gelijktijdig was er sprake van het samenbrengen van cultuurbeleid met de bouwopgave; de nota was een samenwerking van de ministeries van Cultuur en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Bouwen en ruimtelijke ordening werden daardoor en vanaf dat moment ook in het overheidsbeleid gezien als een daad van cultuur. De opstellers erkende het gevaar van een mogelijk verlies van de autonome, culturele betekenis van architectuur en concentreerden hun tekst en beleid daarom grotendeels op het definiëren van die culturele betekenis van architectuur en het optuigen van een uitgebreide en fijnmazige infrastructuur met een deels beschermende en een deels voorwaardenscheppende functie. Het is vooral deze infrastructuur, dat geheel van fondsen en instellingen, die het grootste en het meest duurzame succes van die eerste nota en het daaruit volgende architectuurbeleid is. Juist daarin excelleerde Nederland en was het onderscheidend en voorbeeldgevend.

Hoe zat het destijds met het tweede perspectief, dat van architectuur als economische sector? Architectuur als branche, als industrie, als creatieve industrie desnoods. Van welk marktfalen was en is in dat perspectief sprake? Stegmeijer cs zijn op dit punt minder uitgesproken, maar compenseren dat ruimschoots door het aangeven van de middelen die je als overheid kunt inzetten om dat marktfalen te repareren: door fiscaal en subsidiebeleid, door regelgevend kader en door economisch structuurbeleid. Voorbeelden zijn dan het creëren, dan wel ondersteunen van essentiële instituties op het gebied van onderwijs, innovatie, kennisvergaring en -verspreiding, kwaliteitsbewaking en exportbevordering. Of in economisch opzicht meer concreet, door het creëren van een economisch gelijk speelveld waarin ook kleine bedrijven en starters een kans krijgen.
Ook vanuit dit perspectief kun je stellen dat de eerste architectuurnota, met name door middel van de infrastructuur, op vrijwel al deze gebieden beleid heeft geformuleerd en in werking heeft gezet. Denk bijvoorbeeld aan onderwijs: het Berlage Instituut, en het creëren van kansen voor starters: Europan en Archiprix.  Maar er was wat betreft beide perspectieven wel een duidelijk herkenbare hiërarchie: het product cultuur het doel, economie het middel.

Welke visie op cultuur en ruimtelijke ordening ligt aan de basis van de ActieAgenda Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp 2013-2016? Wat is nut en noodzaak van het voorgestelde beleid, welk marktfalen wordt geconstateerd en wat gaan we daar aan doen?
“De woningmarkt stagneert. Krimp in sommige regio’s gaat gepaard met groei in de stedelijke gebieden. Leegstand van kantoren en cultureel erfgoed leiden tot een grotere herontwikkelingsopgave dan tot nu toe werd aangenomen.” Daar valt weinig op af te dingen. Ten aanzien van de rollen in de processen wordt een verdergaande verstrengeling tussen opdrachtgever, ontwerper en gebruiker geconstateerd. Op zichzelf ook niets nieuws, hooguit zou je je af kunnen vragen of die verstrengeling gunstig is. Dat doet de ActieAgenda niet. De eigen rol van de immers terugtredende Rijksoverheid overheid wordt onderkend, maar andere partijen worden nadrukkelijk op hun rollen en verantwoordelijkheden gewezen.
Daarna worden tien Ontwerpopgaven geformuleerd: Nieuwe opgaven in de Stad, Herbestemming, Onderwijshuisvesting, Zorg en Gezondheid, Kantoren, Infrastructuur en Ruimtelijke Ontwikkeling, Ontwikkelingen in het Landelijk gebied, Wateropgaven, Energietransitie en Krimp. Allemaal actueel, allemaal misschien nog urgent ook, maar bij elkaar wel heel erg breed en heel erg veel. Waar ik als lezer vruchteloos naar zocht was een overkoepelend thema, naar een meta-opgave die alle neuzen dezelfde kant op zet en die richtinggevend kan zijn voor oplossingen en acties op de verschillende deelopgaven.
Het hoofdstuk Beleid in Uitvoering, begint met: “De inspanningen van het beleid richten zich op een excellente en effectieve bijdrage van architectuur en ruimtelijk ontwerp aan de ruimtelijke en culturele ontwikkeling van ons land en mede daardoor op versterking van de internationale economische positie (vestigingsklimaat, export, concurrentiepositie) van Nederland. Met deze inzet wil het kabinet bijdragen aan een architectuur- en ruimtelijke ontwerpsector die blijvend economisch vitaal, maatschappelijk relevant en cultureel vernieuwend is.”
Wie dit leest kan niet anders concluderen dan dat economie het leidende thema is geworden. Het beleid richt zich op een (economische) sector, niet op een culturele hoedanigheid. Aan cultuur wordt nog wel lippendienst bewezen, maar dan vooral als motor van onze internationale economische positie.
Er worden vervolgens twee ambities geformuleerd. “Het rijk is zelf aan zet in nationale programma’s en rijksprojecten.” Uiteraard, niks nieuws, was altijd het geval, maar de overheid heeft steeds minder concrete eigen opgaven. Vanuit haar terugtredende beweging uit de ruimtelijke ordening valt dan ook de tweede ambitie te begrijpen: “Het rijk versterkt lokale en regionale kwaliteit en kracht.” Enigszins vilein zou je dit kunnen vertalen als: Zoek het zelf uit!.
De ActieAgenda ziet nog twee andere taken voor de Rijksoverheid: het versterken van architectuur en ruimtelijk ontwerp als onderscheidende economische sector (als onderdeel van de Topsector Creatieve Industrie); en het zorgdragen voor de kwaliteit van een samenhangend en internationaal concurrerend systeem van ontwerponderwijs en onderzoek. Dit zijn echter verantwoordelijkheden die tot het domein van economisch beleid en onderwijsbeleid horen, zo constateert de ActieAgenda zelf terecht.

Tot slot de door de ActieAgenda voorgestelde acties. Daar valt helaas teleurstellend weinig nieuws te lezen. Het gaat verder op de reeds eerder gebaande wegen, veel wegen: bij elkaar een compleet netwerk van snelwegen, provinciale wegen tot en met de bospaadjes.
Ten aanzien van de geformuleerde ambitie om lokale en regionale ontwerpkracht en ontwerpkwaliteit te versterken zet het Rijk naar eigen zeggen in op ‘een compacte culturele basisinfrastructuur bestaande uit één Stimuleringsfonds en één instituut voor de Creatieve Industrie: “Met deze basisinfrastructuur kan flexibel worden ingespeeld op (internationale) vraagstukken vanuit markt en maatschappij". Die twee overgebleven instellingen moeten hun aandacht dus over meer vakgebieden verspreiden, moeten vooral de lokale en regionale partijen gaan bijspijkeren, én moeten inspelen op markt en maatschappijvragen. De oorspronkelijke, primair culturele taak verdwijnt met deze overvolle agenda definitief achter de horizon, zo moet gevreesd worden.

Een jaar of zes geleden stelde het toenmalige College van Rijksadviseurs een lijst van negen aanbevelingen op voor een nieuwe architectuurnota. De eerste aanbeveling is zo vanzelfsprekend, dat deze sinds de eerste nota vrijwel vergeten is: “Kies een uitgesproken cultuurpolitieke invalshoek en preciseer en positioneer het architectuurbeleid daarmee op heldere wijze ten opzichte van andere beleidsvelden.” Van een uitgesproken cultuurpolitiek, van een visie op de positie van cultuur in onze maatschappij, was de afgelopen twee jaar geen sprake. Cultuur in het algemeen is volstrekt ondergeschikt gemaakt aan de veronderstelde noodzaak tot bezuiniging. Een koude sanering waarbij de architectuur bovendien te maken kreeg met een afgedwongen fusie tot een cluster van Creatieve Industrie. Daarmee maakt architectuur als culturele daad definitief plaats voor ontwerpen als economische bezigheid.

Ik besef dat ik weinig opwekkends te melden heb over deze ActieAgenda. Laat ik daarom eindigen met twee aanbevelingen voor een volgende architectuurnota, gebaseerd op twee door mij geconstateerde vormen van marktfalen.
De autonome, culturele betekenis en kwaliteit van architectuur dreigt in tijden van economische onzekerheid het onderspit te delven. Wie vergeten is wat die autonome betekenis kan zijn, kan nu terecht in het NAi, waar voor het eerst sinds jaren juist die kracht aan de orde is in de tentoonstelling Louis Kahn – The Power of Architecture. Een Loflied op de schoonheid, kracht en troost van architectuur, zo luidt de ondertitel. Een ondertitel die gelezen kan worden als een manifest. Laat het geen grafrede blijken, geen slotakkoord, maar een reveil aan de schoonheid en unieke betekenis van architectuur. Van de terugtredende overheid hoeven we wat dat betreft weinig meer te verwachten, de sector zal het zelf moeten doen. Dat is niet erg, dat gebeurde in de jaren tachtig ook.
Dat is één.

Ergens in augustus passeerden we als planeet Earth Overshoot Day. Op die dag heeft de wereld zijn footprint-reserve voor dit jaar opgemaakt en leven we op ecologisch krediet. In termen van wanbeleid vele malen ernstiger dan welke falende economie ook. Op wereldschaal. En Nederland is daarin geen uitzondering. Sterker, op het terrein van duurzaamheid zijn we zo langzamerhand van de kopgroep tot achterin het peloton beland. Ik kan me geen maatschappelijk probleem voorstellen dat ernstiger is dan dat. Als er ergens sprake is van een wereldwijd marktfalen dan is het daar. Welke opgave – economisch, maatschappelijk, zelfs cultureel – kan urgenter zijn dan het terugdringen van dat enorme ecologische tekort op onze wereldbalans?
Als architectuur dan zo nodig moet worden ingeschreven in economie, laat het dan een duurzame, groene economie zijn. Als we een industrie zijn, laten we er dan een groene industrie van maken. Juist op dat terrein kunnen de ontwerpende disciplines als collectief het verschil maken. Als deze ActieAgenda een leidend, ruimtelijk thema mist, laat de volgende nota zich dan volledig richten op een duurzame architectuur en ruimtelijke ontwikkeling. Wat mij betreft kunnen we daar niet de traditionele vier jaar op wachten, en moeten we vandaag nog beginnen.
Dat is twee, aan het werk!