Feature

‘Failed architecture’ als oplossing voor ‘failed architecture’

Steden werden de afgelopen decennia verkocht voor kortetermijnwinsten, dat wordt telkens weer duidelijk tijdens het debat op 26 september in Trouw in Amsterdam. De avond vindt plaats in het kader van de lezingenreeks Failed Architecture, over gebouwen en stedenbouwkundige structuren die ‘mislukt’ zijn, doordat ze worden genegeerd, verlaten, afgebroken of gesloopt. Dit keer is het thema ‘Sell out cities’ en worden economische oorzaken onder de loep genomen. De sprekers zijn: Owen Hatherley, Kai van Hasselt, Wouter Vanstiphout en Rudy Stroink.

foto: Bram van den Berge

Owen Hatherley bijt de spits af. Deze Engelse schrijver en journalist van de Guardian schreef de boeken Militant Modernism (2008), A guide to the Ruins of Great Britain (2010) en recent A New Kind of Bleak (2012). Dit laatste werk vormt de basis voor zijn betoog. ‘Gebruik de Britse steden niet als voorbeeld’, waarschuwt hij allereerst. Tijdens zijn verhaal leidt hij ons langs Britse ‘wastelands’, megalomane projecten en andere stedenbouwkundige narigheid. Zeer kritisch is Hatherley over de naoorlogse architectuur en nog kritischer is hij over de architectuur die de oplossing moest zijn voor deze naoorlogse bouw. ‘Failed architecture’ werd gesloopt en hiervoor in de plaats kwam helaas nieuwe ‘failed architecture’. Te vaak werd gekozen voor kolossale winkelcentra in het centrum van de stad met daarboven appartementen en daaromheen grote parkeerterreinen. Hatherley stelt dat steden werden ‘overdeveloped’, dit ging ten koste van het stadsgezicht en oude functies van de steden. De steden werden letterlijk verkocht. Vele voorbeelden van speculatie, slecht bestuur en architectonische hoogmoed volgen.

Erg illustratief voor het verhaal van Hatherley is de situatie in het stadje Middlesbrough in het noorden van Engeland. Hatherley vertelt dat tien jaar geleden door het stadsbestuur werd besloten om al het geld in te zetten op de creatieve industrie, terwijl in de stad slechts een kleine groep kunstenaars werkte. Het stadsbestuur liet midden in Middlesbrough een groot iconisch gebouw ontwerpen door architect Erick van Egeraat. Dit moest het centrum voor moderne kunst worden. Daarnaast werden rond de stad veel landbouw- en natuurgronden aan projectontwikkelaars verkocht voor grote woningbouwplannen. ‘Het stadsbestuur verwachtte dat iedereen uit Londen en de rest van het land zou wegtrekken om in Middlesbrough te komen wonen’, aldus Hatherley. Deze verwachting kwam niet uit en de bouwrijp gemaakte gronden liggen nu al jaren braak. Het zijn trieste getuigen van de hoogmoed van het stadsbestuur.

Na het betoog van Hatherley schuiven architectuurhistoricus Wouter Vanstiphout en projectontwikkelaar Rudy Stroink aan. De discussie is fel en de oneliners vliegen over en weer. Stroink noemt zichzelf communist en begint passages uit Das Kapital van Karl Marx te citeren. De ideeën van Marx zijn volgens de projectontwikkelaar goed toepasbaar op de hedendaagse situatie. Marx stelde immers vast dat het kapitalisme zichzelf kapotmaakt. Vervolgens zal de economie zichzelf opnieuw uitvinden en dat is precies de situatie waar we ons nu in bevinden. ‘We zitten in de diepvries van de markt, in een nucleaire winter… maar er komt een nieuwe tijd aan!’ De belangrijkste boodschap van Stroink is dat we moeten leren van het verleden. Vanstiphout erkent dat de oude tijden voorbij zijn, maar wil vooral benadrukken dat we moeten kijken hoe we de economie weer kunnen opstarten. De architect speelt bij deze herstart naar zijn mening een belangrijke rol, doordat hij een intermediair kan zijn tussen particuliere belangen van de opdrachtgever en de gemeenschappelijke belangen van de inwoners van een stad.

Urban strategy consultant Kai van Hasselt reageert op het betoog van Hatherley door de Nederlandse stadsontwikkeling te positioneren ten opzichte van het Britse systeem. Van Hasselt geeft aan dat het Nederlandse vastgoedmodel, niet alleen geografisch maar ook figuurlijk, tussen het hardcore kapitalisme van het Angelsaksische model en de actieve sociale overheidsbemoeienis van het Duitse Rijnlandmodel in zit. Vervolgens vraagt hij zich af wat het beste model is. Van Hasselt stelt een poldermodel voor tussen competitie en samenwerking, en tussen flexibiliteit en restricties. Bovenal benadrukt hij dat huizen niet alleen een belegging zijn maar vooral ook een primaire behoefte. Ten slotte geeft hij Hatherley een compliment voor zijn scherpe analyse, maar adviseert hem wel om in zijn volgende boeken ook oplossingen aan te dragen.

De organisator noemt het betoog van Hatherley na afloop depressiever dan verwacht. Inderdaad heeft Hatherley een zeer pessimistische manier van betogen. Het gevolg hiervan is dat hij de indruk wekt dat hij scherp analyseert maar geen oplossingen aandraagt. Dat is echter onjuist. Hatherley draagt wel degelijk oplossingen aan, maar ze zijn negatief geformuleerd. Als hij bijvoorbeeld zegt dat de infrastructuur van Engeland dramatisch slecht is, ‘er zijn maar drie steden met een metrosysteem’, dan is dat naast een analyse tevens een voorstel om te investeren in de infrastructuur.

Ondanks de scherpe discussies en de soms felle toon zijn de sprekers over een aantal zaken duidelijk eensgezind. Namelijk, dat het kapitalisme, dat vooral in Engeland geen enkele restricties opgelegd kreeg, de oorzaak is van de ‘failed architecture’. Bovendien is men het erover eens dat door de crisis de wereld is veranderd en dat nieuwe vastgoedmodellen uitgevonden moeten worden. De boodschap van vanavond is dat nieuwe oplossingen moeten worden gevonden, want er breekt een nieuwe tijd aan.