Recensie

Een ontspannen gesprek over de wetenschappelijkheid van het ontwerpen

Als wetenschappelijk medewerker en universitair docent aan de TU Eindhoven houdt Jacob Voorthuis zich bezig met de problematiek rond het vermogen ontwerpen en ontwerpbeslissingen te beoordelen. Onlangs verscheen van zijn hand Het Ontwerpgesprek. Een filosofie van het ontwerpen.

Hoe wetenschappelijk is ontwerpen? Het antwoord volgt vaak aarzelend. Theorievorming binnen de ontwerpende discipline wordt nogal eens pseudowetenschappelijkheid of inconsistentie verweten. Deze kritiek komt niet enkel van buiten, maar ook van binnen. De theorie van het ontwerpen, architectuurtheorie, wordt door menig architect afgedaan als ‘mystificerend’ of ‘cryptisch’. ‘Ik heb geen theorie!’, roept een architect dan ook uit in Jacob Voorthuis meest recente boek Het Ontwerpgesprek. Een filosofie van het ontwerpen. Gelukkig is Voorthuis er niet op uit ons een theorie op te dringen. Hij voorziet de theorie van het ontwerpen en het ontwerpen zelf van een wetenschappelijk fundament. De filosofie leent hem de logica en de ethica om de brug tussen denken en doen te slaan.

Wie wil lezen over de ontmoeting tussen architectuur en filosofie in de eigen taal heeft maar weinig keuze. Het Engels taalgebied wordt voorzien door de Britse uitgeverij Routledge met de reeks Thinkers for Architects. Hierin worden per boek filosofische oeuvres beschouwd die voor ons vakgebied relevant kunnen zijn. Het Amerikaanse MIT Press brengt al jaren de Writing Architecture Series uit. Centraal staan hierin auteurs die het filosofisch denken inzetten binnen het eigen vakdebat; zo passen Ignasi de Solà-Morales en John Rajchman het differentie denken van Gilles Deleuze toe, Kojin Karatani de denkbeelden van Wittgenstein en Kant. Het Nederlandse taalgebied komt er doorgaans bekaaid af. Om die reden alleen al is Het Ontwerpgesprek welkom.

Omgevingsgerichtheid
Het Ontwerpgesprek wil de brug slaan tussen het denken en het doen. Het wil theorievorming en ontwerpend handelen verbinden, waarbij theorievorming gelezen wordt door Voorthuis als elk denken dat ons ‘ik’, ons lichaam en onze context beschouwt, en uitspraken doet over hun onderlinge relatie. Het ontwerpgesprek is niet enkel de titel, maar ook instrument om te komen tot een wetenschappelijk fundament voor het ontwerp. Het is een continue dialoog, waarbij overwegingen sneuvelen en plaats maken voor nieuwe. Het is een gesprek “[…] over de relatie tussen onszelf, ons lichaam en onze omgeving en wat wij daar als ontwerpers en gebruikers mee aan kunnen.”
Daarmee wortelt het architectuur in de wereld om ons heen. Elk architectonisch ontwerp intervenieert in de maatschappelijke realiteit en Voorthuis doordringt ons van het morele besef dat wij – als ontwerpers – daar rekenschap van moeten geven. Het is dan ook niet vreemd dat hij naast de logica als instrument, sterk steunt op de ethica. Hij zet de rechtvaardigingsprincipes van John Rawls in om te komen tot een betoog dat het ontwerpen in een wetenschappelijk perspectief beschouwt zonder de veelheid van de vakuitoefening plat te slaan in “[…] drieste eenheidsworst.”

Voorthuis trapt niet in de valkuil een ‘Introductie in het denken van Rawls’  te schrijven. Lovenswaardig is hoe hij Rawls en-passant beschouwt en tegelijkertijd zijn rechtvaardigingsprincipes doelgericht gebruikt om uitspraken te doen ten gunste van alledaagse vragen die ontwerpers moeten beantwoorden voordat ontworpen kan worden: hoe werkt beweging? Hoe leren we ruimten gebruiken? Hoe willen we dat gebruikers het ontwerp gebruiken? Wie wordt er beter van? Hoewel tijdens elk hoofdstuk een reeks filosofen figureert, resulteert het niet in een ‘who is who?’.

Logica
Het ontspannen karakter van het boek maakt het lezen plezierig. Voorthuis is als die vriend die je helder maar terloops wat wil uitleggen. Fijn is de alledaagse humor waarmee hij antitheses tot het extreme uitvergroot. Het is een boek dat uitnodigt tot hardop lezen. Die ontspannen houding spreekt ook uit de ontovering van de architectuurtheoretische discipline, de grootste winst  van het boek. Zoals wel eens door architecten (en ontwerpers in brede zin) geklaagd wordt over ‘al die theorietjes’ , maakt Voorthuis ons duidelijk dat theorie geen ‘moeilijkdoenerij’ maar een alledaagse activiteit is: “Er zijn architecten die beweren niet veel op te hebben met theorieën. Ze zeggen dan dingen als: ‘Ik heb geen theorie!’ Daarmee zijn ze in de valstrik gelopen, want natuurlijk hebben ze een theorie! Alleen al de bewering dat ze er geen hebben betreft immers een theoretische stellingname”. Daarmee benadrukt Voorthuis dat theorievorming zou moeten steunen op de filosofische methodologie van de logica. Een theorie is dan niets meer dan een geheel van concepten en hypothesen, kortom denkbeelden, die altijd in hun onderlinge samenhang wordt gewogen. Kortom het is een pleidooi voor methodologie en doelgericht denken.

Het boek is opgebouwd uit drie delen. Het eerste deel legt het instrumentarium klaar waarmee de wereld om ons heen geduid kan worden zodat het ons iets bruikbaars oplevert. Dat ‘iets bruikbaars’ heeft vanzelfsprekend betrekking op ontwerpers in brede zin, architecten in meer specifieke zin. Het schept kaders waarmee uitspraken gedaan kunnen worden en stelt de lezer in staat de vraag ‘wat is x’ te beantwoorden. Wat is waarheid? Wat is een lichaam? Wat is kwaliteit? Het spreekt haast voor zich dat deze grondige start ver weg de meeste bladzijden vergt, maar het levert de lezer een stevig gefundeerd vertrekpunt op voor het tweede deel.

Hier staat niet begripsbepaling centraal, maar het ‘willen’. Het ‘goed’ willen doen vormt richtsnoer waarlangs wetenschappelijk willen zijn, en professioneel willen zijn wordt beschouwd maar waarnaar ook de doelen van ons handelen geijkt worden: duurzaamheid willen, stevigheid willen, het mooie en het goede willen. Wij verlangen allemaal naar het goede vanuit onze redelijkheid als mens en ons besef van het bestaan van andere personen. Zo zijn er weinig ontwerpers die een slechte leefomgeving voor zichzelf wensten. De inzet van Rawls en de nadruk op plichtsethiek is in dit deel het meest pregnant. Hoewel Rawls´denken in zekere mate utopisch is, levert de inzet ervan een steekhoudend betoog op.
Dit moreel besef spreekt door het gehele boek. Voorthuis laat er geen gras over groeien: de architect wordt aangesproken! Gelukkig voor ons wordt het nergens belerend. Eerder gaat hij er vanuit dat het goede willen intrinsiek is, we streven allen rechtvaardigheid na omdat we menselijk zijn. Over dwaalsporen, misverstanden en valse logica wordt niet het vingertje geheven.

Hoe te handelen?
Het slotakkoord is kort en beslaat nauwelijks twintig volle pagina’s. Maar na de gestage opbouw, kan nu trefzeker de laatste ‘grote’ vraag beantwoord worden: hoe moet ik handelen (als architect)? Een beladen vraag, die volgens Voorthuis de brug slaat tussen denken en doen. De architect heeft nu de middelen om de relatie tussen het ik, het lichaam en de omgeving te leren kennen en die tot uitdrukking te brengen. Hij kan nu standpunten formuleren, en – wel ja –  zelfs een vermoeden uiten over de uitwerking van het ontwerpend handelen op deze drie. Hij realiseert zich echter nu een belangrijke les: de mate van interventie in de maatschappelijke context door middel van het ontwerp is beperkt. Niet alleen is zelfstandig de wereld verbeteren onmogelijk, het ontwerpen van een “[…]gebouw met een gemoedelijke sfeer […]” blijkt nog een lastige opgave, zo lezen we! Naast een sterk ethisch besef, leert Voorthuis de architect bescheidenheid. Het bereikte effect van het architectonisch ontwerp is afhankelijk van onstuurbare condities en van contextuele aspecten die ons door de vingers glippen omdat ze te glad en te ongrijpbaar zijn. “Dat is niet gemakkelijk”, concludeert de auteur dan ook. Maar de methode van het ontwerpgesprek is een manier om vooruit te komen, om uitspraken te doen over de werking van het ontwerp en die te onderbouwen.

Voorthuis probeert niet een introductie te geven op specifieke oeuvres van filosofen. Hij duidt bij elk hoofdstuk aan welke denkers hij schatplichtig is, zodat de hongerige lezer verleid wordt tot verdieping door zelfstudie. Elk hoofdstuk is opgedeeld in ‘beeld’ en ‘overwegingen’. Het beeld heeft als doel het thema per hoofdstuk te ondervragen, op losse schroeven te stellen. Volgens de filosofische disseminatie legt Voorthuis alledaagse tegenstrijdigheden, misverstanden en misvattingen bloot. Het ‘beeld’ functioneert daarmee als een inleiding op de ‘overwegingen’ die de ‘als x dan y’ structuur van de formele logica volgen. Lezers die bekend zijn met het werk van Wittgenstein zullen hierin overduidelijk het stelsel van proposities herkennen uit Tractatus Logico-Philosophicus. De logica vermijdt mystificering van concepten, of om met Heidegger te spreken, het ontsluiert de zaak. Daar is het Voorthuis om te doen; hij zoekt naar bouwstenen om gerechtvaardigde uitspraken te kunnen doen over onszelf, ons lichaam, de wereld en de rol van het ontwerpend handelen daarin. Met de inzet van de logica kan hij een wetenschappelijk betoog opbouwen dat niet weg te wuiven is. Vanzelfsprekend is het weerlegbaar door andere logische proposities, maar dat is ook zijn agenda: dit boek is de start van het gesprek, en het ontwerpgesprek weerlegt argumenten om daar nieuwe, betere voor in de plaats te stellen.

Voorthuis schrijft voor een breed publiek. Niet enkel architecten worden aangesproken in hun rol, maar ontwerpers in brede zin van het woord. Hij schrijft: “Ontwerpen doet iedereen die een brug slaat tussen denken en doen: van bruggenbouwer tot constructeur […]”. Iedere ontwerper kan via het ontwerpgesprek zich bevrijden van onhoudbare ficties die hem disciplineren. Voorthuis wil ontwerpers iets leren en dat is niet vreemd voor een boek dat binnen een onderwijscontext geschreven is. Zoals Bernard Colenbrander in het voorwoord schrijft: “Het heeft zich gevormd gedurende jarenlang architectuuronderwijs aan diverse scholen. De voor de klas uitgesproken woorden hebben zich verdicht tot een kernachtige boodschap […]” De lezer merkt dit ook aan de verwijzingen naar ‘de student’ in het boek. Het gaat echter verder dan dat: het boek “[…] koestert [de ambitie] het ontwerpgesprek als volwaardig wetenschappelijke onderneming neer te zetten.’ Daarmee rechtvaardigt Voorthuis de plaats van theorievorming binnen de wetenschappelijke ontwerpopleidingen aan de Nederlandse TU’s. En laat hij zien dat  onderwijs en theorievorming door wetenschappelijk onderzoek op een zeer prettige manier met elkaar verbonden kunnen worden.