Op de valreep verscheen het afgelopen najaar De Nederlandse Architectuur in 250 Topstukken, de nieuwe collectiecatalogus van het oude NAi. Een fraai blader- en kijkboek, dat echter ook te denken geeft over de ideeën achter het nieuwe verzamel-, beheer- en ontsluitbeleid van het belangrijkste onderdeel van het instituut: het archief. De taken van archivaris en curator lijken hierbij door elkaar te worden gehaald, een glibberig pad dat de ware archivaris beter kan mijden.
Sinds 1 januari bestaat het NAi, zoals we het gekend, geliefd en gekritiseerd hebben, niet meer. Vanaf nu zullen we de mondvol Het Nieuwe Instituut, voor architectuur, design en e-cultuur moeten hanteren. Dat wil zeggen totdat iemand een fatsoenlijke naam voor dit afgedwongen conglomeraat durft te bedenken. De naam Nederlands Architectuurinstituut was al niet veel (ieder jaar berucht laag scorend op de lijst bekende Rotterdamse merken), de Nieuwe Naam zal zich zo mogelijk nog minder gemakkelijk laten onthouden.
Intussen lijkt het oude NAi op het allerlaatste moment toch nog te hebben willen laten zien dat het heus wel wist waarvoor het primair in het leven was geroepen, namelijk het verzamelen, beheren en openbaar maken van archieven van Nederlandse architecten en het tentoonstellen van architectuur. In het kader van die laatste taak werden we opeens blij gemaakt met een monografische tentoonstelling waarin de architectuur zelf werd gevierd, dat hadden we in geen jaren meer gezien. Het betreft hier weliswaar een buitenlandse architect, maar het is niet de minste, en die Nederlandse architecten komen hopelijk ook nog wel een keer aan de beurt. Wat betreft de eerste – en in mijn ogen meest belangrijke – taak: het beheren en ontsluiten van het archief, verscheen het afgelopen najaar, naast nieuwe deeltjes in de BONAS-reeks, bovendien de langverwachte collectiecatalogus.
De Nederlandse Architectuur in 250 Topstukken is opnieuw geen erg creatieve titel, maar het dekt tenminste de lading. Het boek bestaat inderdaad uit 250 genereus gepresenteerde artefacten (tekeningen, fotos, maquettes) uit de verschillende oeuvrecollecties die het archief beheert. Daar zitten veel klassiekers bij: de onvermijdelijke De Stijltekeningen, iets van De Lijnbaan, De Van Nellefabriek, Berlage, Koolhaas enzovoorts, maar dat mag. Het boek is immers ook, misschien wel voornamelijk, bedoeld voor het grotere publiek. Voor de fijnproevers is er echter genoeg onbekender materiaal te zien, zijn er van de bekende architecten en gebouwen niet altijd de meest voor de hand liggende tekeningen of fotos gekozen, en zijn er bij vrijwel alle illustraties, naast archiefgegevens ook korte, informatieve teksten toegevoegd. Het is in dat opzicht een typisch bladerboek, waar je zo af en toe bij de tekst blijft hangen.
So far, so good (er is ook een Engelstalige versie beschikbaar). De samenstellers hebben een voor de hand liggende chronologische volgorde, of een indeling op stijl, willen vermijden en voor een thematische opzet gekozen. En daar wringt het opeens. De gekozen themas: Experiment, Sober, Nieuwsgierig, Samen, Maakbaar en Toegankelijk, lijken volstrekt willekeurig te zijn gekozen. Er zal ongetwijfeld uitgebreid over zijn vergaderd, maar daar merk je als lezer weinig van. Elk thema wordt dan wel ingeleid door een verklarende tekst, ze zijn echter zo generiek, dat je met enige goede wil vrijwel elk ontwerp onder vrijwel elk thema kunt voegen. En dat gebeurt ook, tekeningen van De Stijl blijken voor zowat elk thema relevant (de topstukken moeten er natuurlijk wel allemaal in, en je kunt ze niet allemaal bij het thema 'experiment' plaatsen).
In de inleiding verantwoordt Hoofd Collectie Behrang Moussavi de thematische indeling als een manier om het verhaal van de architectuur dichter bij de lezer te brengen, en de gekozen themas als eigenschappen die iets zeggen over de Nederlandse identiteit. Iets verderop: Thematiseren is een vorm van interpretatie. Een subjectieve keuze van de onderzoeker die ordent, selecteert en interpreteert. Alles goed en wel, ik werd als lezer door deze subjectieve keuze behoorlijk het bos in gestuurd. Dat is in mijn geval geen punt, ik vind mijn weg wel, maar ik vraag me af of het meer algemene publiek, waar dit boek zich toch vooral op richt, er chocola van kan maken. En vooral: een archivaris is geen onderzoeker.
Dat thematiseren staat niet los van dit overzichtsboek. Ook de vaste opstelling van de topstukken in het NAi (in de zogenaamde Schatkamer) kent een indeling in dezelfde themas. Daar komt bij dat het verzamelbeleid in de toekomst meer thematische accenten zal krijgen. In het Beleidsplan 2013-2016 met de (opnieuw hopeloos creatieve) titel Creativiteit als Noodzaak staat onder het kopje Verzamelbeleid en advisering onder meer het volgende te lezen: Wat je verzamelt is niet langer een vast gegeven. Waar voorheen het streven was een collectie van een bepaalde architect compleet te maken met een topstuk uit een bepaalde periode, ligt het accent nu op specifieke themas en opgaven. In de afgelopen beleidsperiode zijn stappen gezet voor een nieuw verzamelbeleid (en tegelijkertijd ook ontzameling).
Die laatste opmerking tussen haakjes klinkt zonder meer het meest omineus, maar ook de rest stemt niet vrolijk. Laten we de topstukken voortaan aan de concurrentie (CCA en dergelijke kapitaalkrachtige instituten)? Gaan we ons vooral toeleggen op onbekend werk van onbekende architecten? Doen architecten(oeuvres) er eigenlijk nog wel toe? Als we op thema gaan verzamelen, hoe weten we dan dat het thema van vandaag nog wel relevant is voor de onderzoeker van morgen? Dat weten we natuurlijk niet. Sterker, je kunt er vergif op innemen dat het thema van nu, morgen volstrekt achterhaald is.
Het lijkt erop dat de taken van het archiveren zelf en het tonen of onderzoeken van een selectie uit dat archief hier door elkaar worden gehaald. Een archief zou het als taak moeten zien álles van iedereen te verzamelen (dat is natuurlijk onmogelijk, maar het gaat om het uitgangspunt). De archivaris heeft wat dat betreft geen andere inhoudelijke taak dan het zo goed mogelijk beheren en het divers mogelijk toegankelijk maken van het archief. Hij kan daarbij wat mij betreft naast de traditionele ingangen (ontsluiten op naam, datum, aard van materiaal et cetera) ook themas of tags toevoegen, hoe meer ingangen, hoe beter. Maar een thema mag nooit uitgangspunt van verzamelen (of nog erger: ontzamelen) zijn, dat is de taak van de onderzoeker of curator. Voor een goed archief is het cruciaal dat die twee taken niet door elkaar worden gehaald. Een goede archivaris houdt zichzelf op de achtergrond en probeert vooral niet sexy, publieksvriendelijk of inhoudelijk te zijn; daar is de museumdirecteur cq conservator voor.
Overigens doet het archief van het NAi wat betreft dat ouderwets beheren en ontsluiten tot nu toe prima werk, dat mag ook wel eens worden gezegd. De toegang tot het archief is laagdrempelig. De website is uitgebreid en voor wie de weg een beetje weet, behoorlijk diepgaand. Als de nieuwe digitalisering een beetje op weg is, zal dat alleen maar beter worden. Ook de gestaag groeiende BONAS-reeks verdient lof. De onlangs verschenen delen over de Maastrichtse stadsarchitect FCJ Dingemans, over Piet Tauber en over Willem Wissing zijn exemplarisch. Naast een inleiding op leven en werk, bestaan de boekjes uit een oeuvrelijst en bibliografie. Zakelijk geschreven en in een no-nonsense vormgeving. En vooral: niet thematisch gekozen (de keuze voor nieuwe delen lijkt vooral een zaak van het vinden van iemand die zin heeft om het monnikenwerk te verrichten), noch thematisch ingedeeld. Een beetje saai wellicht, maar volledig en vooral helder. Houden zo!