Feature

De noodzaak van ontwerpen en onderzoeken

Het vertrek van Johan Vlug, jarenlang als ontwerpdocent verbonden aan de (bachelor) opleiding Tuin- en Landschapsarchitectuur van de Hogeschool Van Hall Larenstein te Velp was de aanleiding voor een symposium en een publicatie. Doel was de verkenning van het praktijkveld en de relatie met het ontwerponderwijs.

Afbeelding uit de publicatie De noodzaak van ontwerpen

De landschapsarchitect denkt net als de architect, zei Cor Geluk van bureau Juurlink + Geluk in zijn voordracht. Dat geldt tegenwoordig ook bij het verwerven van opdrachten. Voor de Nederlandse markt wordt de ontwerpethiek bijgesteld richting duurzaamheid, optimale communicatie en een bottom-up aanpak. Tijdens  de presentatie van enkele recente Nederlandse projecten  adviseerde  Geluk zijn gehoor uit de ego-zone te stappen. Kijken, kijken en luisteren was zijn devies.  Maar om door te dringen tot de buitenlandse markt –  Azië, het Midden-oosten – worden deze principes voor even opzij gezet en wordt de draad opgepakt van de Superdutch-generatie begin jaren negentig. Met jeugdige onbevangenheid, overmoed en ideologische nuchterheid moeten exotische opdrachtgevers over de streep worden getrokken.

“Hou op met geneuzel over de crisis”, hield Geluk zijn gehoor voor, “de wereld ligt voor je open”. Om de wereldmarkt te bedienen startte het bureau CULD  (Complex Urban Landscape Design). In  een Europese joint venture met architect en stedenbouwkundige Jaakko van ’t Spijker en omringd door een groep prominente specialisten trekt CULD de wereld in om opdrachten te verwerven. Bijvoorbeeld via prijsvragen of via een stand op een beurs waar onverwacht een vertegenwoordiger van de prins van Abu Dhabi binnenstapte en vroeg om een nederzetting te ontwerpen in de woestijn.. De inspraak is in Abu Dhabi  nog niet echt ingetreden, gaf Geluk toe, maar ook een prins begrijpt dat je moet luisteren, ‘’anders krijg je opstand’’.  Het prijsvraagontwerp voor de herontwikkeling van de haven van de stad Kaohsiung in Taiwan werd volgens Geluk mede gewonnen doordat de tekeningen volledig waren afgestemd op de voor de regio kenmerkende warme sfeer en de voorliefde van oosterse mensen voor objecten. Wat CULD nu eigenlijk zo slagvaardig maakte, werd niet helemaal duidelijk uit zijn verhaal, maar het werkt blijkbaar wel. Zoveel is zeker: met CULD begeeft het bureau zich ‘in the cloud’ met zijn digitale vergadertechnieken als Skype en Facetime.

Bruno Doedens maakte een geheel andere zwenk, van een goedlopende ontwerppraktijk in het bureau DS naar een mengvorm van landschapsarchitectuur, locatietheater en film, ondergebracht in de stichting SLeM (Stichting Landschapsthater en Meer). Doedens toonde een reeks van projecten waarin mensen, objecten en de elementen wind, water en zand gezamenlijk het project  maken.  Mij kwam onwillekeurig een gedicht van Walt Whitman in gedachten As I Ebb’d with the Ocean of Life.  Het ontstane werk wordt in de meeste gevallen door de elementen ook weer uitgewist, maar dan blijft nog altijd de onuitwisbare, gedeelde indruk. In andere projecten ontstaat in eendrachtige samenwerking wel iets permanents, een wandelpad bijvoorbeeld, waar een heel dorp nog lang plezier van kan hebben.  De ontwerper treedt op als regisseur, maar wordt evenzeer door de omstandigheden geregisseerd.
Doedens wil het potentieel aan energie en creativiteit aanboren dat nu vaak onbenut blijft – bij ouderen bijvoorbeeld. Hij voelt zich daarbij naar eigen zeggen meer visser dan jager, dus niet recht op je doel af, maar wachten op wat zich aandient. Naast alle verschillen waren er ook raakvlakken met het verhaal van Geluk: zorgen voor een kleine eigen organisatie, het maken van dwarsverbindingen, het verzilveren van  kansen in de vlucht.  Zijn denken riep zelfs herinneringen op aan Superdutch. Doedens ziet het landschap als een “continue transformatie van honderdduizenden beslissingen”. De ontwerper voegt zich in in een permanent muterend geheel. Soft Site, Soft City: Doedens meets Lars Spuybroek.

pagina uit de publicatie De noodzaak van ontwerpen

In het kloeke boekwerk De noodzaak van ontwerpen overheerst een nuchtere toon. De ondertitel luidt: veldverkenningen in de Nederlandse landschapsarchitectuur. Zestien bureaus presenteren in hun projecten nieuwe strategieën op het gebied van zelfredzaamheid, nieuwe media en nieuw opdrachtgeverschap. De projectbeschrijvingen worden afgewisseld met essays over onderwerpen als tekentechniek, onderwijs en onderzoek, en internationalisering. Ze zijn deels geschreven door Larensteinse  ontwerpdocenten, met de blik schuin gericht op de eigen ontwerpopleiding.
De projectpresentaties vormen het minst bevredigende deel van het boek. Weliswaar bevatten ze een schat aan informatie over de meest uiteenlopende projecten, waar iedereen wel wat van zijn gading vindt. Maar zijn wel héél verschillend van opzet: van veredelde bureaupresentaties tot uitvoerige beschrijvingen van een project, zonder veel binding met het thema. Uiteraard is een bureau trots wanneer het met taaie volharding een opdracht langs vele afgronden tot een goed einde weet te brengen. Maar of dat nou een voorbeeld is van zelfredzaamheid?

De interessantste bijdragen zijn die waarin expliciet het tekenwerk wordt onderzocht op nieuwe mogelijkheden binnen veranderende ontwerpopgaven. Buro Sant en Co  experimenteert met het oog op de rol van de ontwerper als ‘communicator’ (“tekenen voor leken”). OKRA kijkt of bij complexer wordende opgaven het niet beter is met een paar verleidelijke beelden te werken dan met een stortvloed aan schetsen en plattegronden. HBK stedenbouwkundigen experimenteert  met een vorm van ‘uitnodigingsplanologie’, en  bureau Franz Ziegler met ‘startbeeldplanning’. Het krachtige openingsbeeld lijkt de plattegrond te verdringen, niet als blauwdruk maar als aanjager van betrokkenheid bij uiteenlopende partijen.

pagina uit de publicatie De noodzaak van ontwerpen

Boeiender zijn de essays omdat daarin de kritische reflectie niet wordt geschuwd, ook niet als het de eigen opleiding betreft. Johan Vlug zet direct de toon met zijn beschouwing over de positie van het ontwerp(onderwijs). Hij stelt vast dat de angst om de bewoners onvoldoende in het proces te betrekken ten koste gaat van het ontwerpproces en de rol van de ontwerper. Dit leidt tot ‘platte’ inrichtingen, zonder meerwaarde en poëzie.  Noël van Dooren, research-fellow aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam,  analyseert het tekenwerk in 17 recente afstudeerplannen van Larenstein, aan de hand van vragen over soorten en stijlen van tekeningen, en de wijze waarop landschapsarchitecten de tijd in hun tekeningen representeren. Hij wil zich, zo schrijft hij in zijn bijdrage, onthouden van een conclusie.  Wel constateert hij in het algemeen dat de plaats van het tekenwerk, zeker in opleidingen gericht op learning by doing het tekenwerk weinig expliciete aandacht krijgt. Dat lijkt me wel degelijk een conclusie, zeker omdat hij in de toekomst met de ontwerpdocenten van Larenstein wil nagaan hoe de tekenproductie wordt aangestuurd en verder kan worden gebracht.

Adrian Noortman (ontwerpdocent Larenstein) constateert dat de opleiding in Velp vanwege een ambachtelijke benadering, het principe van  learning by doing, en een praktijkgerichte achtergrond (Boskoop), geen sterke onderzoekstraditie kent. De noodzaak van onderzoek zal volgens hem toenemen wil de ontwerper zich kunnen blijven bewijzen in steeds complexer problematieken. De positie van het tekenwerk lijkt een goed aanknopingspunt voor onderzoek. Temeer omdat zoals blijkt uit de publicatie ook de bureaus experimenteren met het tekenwerk, vooral om de communicatieve mogelijkheden ervan te onderzoeken.