Recensie

Leven met modernisme

Iwan Baan fotografeerde het leven in twee modernistische steden bij uitstek: Chandigarh en Brasilia. Voor Allard Jolles aanleiding om de steeds weer terugkerende kritiek op de ‘onleefbare’ modernistische stad te relativeren. Over prachtige foto’s en de kracht van ongepland, ongecontroleerd individueel handelen.

Eens in de vijf jaar is het weer zover: het modernisme wordt doodverklaard. In het Jaarboek Architectuur in Nederland 2012-2013 legt architect Hans Kollhoff in een interview uit dat alle moderne architectuur van de afgelopen honderd jaar in de perifie van onze steden een ramp is geweest en dat het gebruik van deze bouwstijl verboden zou moeten zijn in binnensteden. Kollhoff wordt er in het interview verder niet op doorgevraagd, maar het zou interessant zijn om hem eens te vragen wat we dan moeten met steden die geheel van na de Tweede Wereldoorlog zijn, binnenstad incluis, zoals Almere, Zoetermeer of Lelystad. Zijn dat rampen in de periferie? Of loont wachten, tot het vanzelf goed komt? Kan dat überhaupt? Een mogelijke strategie, en dus een begin van een antwoord ligt verscholen in een prachtig fotoboek van Iwan Baan: Brasilia –  Chandigarh: Living With Modernity.

Groen
Brasilia en Chandigarh, allebei ongeveer 50 jaar oud en allebei steden in de ‘middle of nowhere’; vanuit het niets opgebouwd in het niets, naar ontwerpen van respectievelijk het duo Lúcio Costa en Oscar Niemeyer en Le Corbusier. Brasilia, de stad in het oerwoud, met als hoofdmotief in de plattegrond een vogel of een vliegtuig (of superman?) en Chandigarh, de in sectoren opgedeelde gridstad gebaseerd op functiescheiding  aan de voet van het Himalayagebergte: wat zou je daar moeten? Kun je daar wonen, mens zijn? Iwan Baan laat dat onomwonden zien. Natuur en mens hebben het de afgelopen vijftig jaar uiteindelijk gewonnen van de strakke stedenbouw en beide steden overgenomen.  De stad is van contemplatieve, celebrale  plek voor moderniteit gepromoveerd tot een echte leefomgeving.  En dat is maar goed ook. Baans foto’s laten vooral mensen zien, die op niet daarvoor bedoelde  plekken winkel houden, spullen kopen en verkopen, slenteren, de was ophangen en zonnen. De natuur speelt ook een rol: zodra er gras tussen de betonplaten omhoogkomt, en dat gras krijgt vervolgens vrij spel, is de sfeer ineens helemaal anders. Het lijkt alsof de natuur zich weer opnieuw meester maakt van het bruut aan haar schoot ontrokken landschap. Baan toont ons allerlei zonovergoten groen dat vooral ongevraagd langs de constructies kruipt. In Brasilia lijkt alleen nog de overdosis lege ruimte tussen de gebouwen menselijk geluk in de weg te staan.

Antifragiel
Modernistische tongen zouden kunnen beweren dat bovenstaande positive ontwikkeling tevens de verdienste is van Niemeyer en Le Corbusier. Dat is maar de vraag. Recent verscheen het briljante ‘Antifragile  – things that gain from disorder’, van Nassim Nicholas Taleb. Taleb, Libanees van geboorte, ex-derivatenhandelaar, is sinds 2006 schrijver met als uitvalsbasis New York. Hij besteedt in zijn boek slechts terloops aandacht aan modernistische top-down planning (fout, volgens Taleb) en het tegenovergestelde: organische groei, gepersonificeerd door Jane Jacobs (goed). Maar Taleb slaat wel de spijker op zijn kop. De praktijk laat zien dat je toch nooit met alles rekening kan houden, laat staan dat je je kan wapenen tegen het onverwachte. En het onverwachte komt altijd, zie de ramp bij Fukushima. Laat de dingen maar op hun beloop, en geef fragiele, breekbare zaken de kans om sterker te worden door tegenslag, om zo ‘antifragiel’ te worden.  Antifragiel is alles dat door steeds nieuwe mutaties en tegenslag beter wordt, een stap verder dat het tegenwoordig zo populaire ‘robuust’. Iets robuusts blijft hoogstens hetzelfde bij tegenslag, antifragiele zaken worden beter. Top-down planning is fragiel, volgens Taleb, omdat het doorgaans onomkeerbaar is, en fouten dus de neiging hebben te blijven plakken. Bottom-up planning laat ’creatie en destructie hand in hand gaan’ en leidt op die manier als vanzelf tot een beter product. Grootschalige inrepen leiden , als het mis gaat, tot grote problemen en verplichten vervolgens tot evenzogrote interventies (denk aan wederopbouwwijken en de Bijlmer), terwijl kleinschalige ingrepen op de schaal van de stad ‘zelfreinigend’zijn. De stad is nooit af, terwijl Brasilia en Chandigarh de suggestie hebben gevoed dat de stad af was toen de laatste bouwvakker vertrok. Niets is minder waar, zien we dankzij Iwan Baan, want ook daar hebben mensen de stad gemaakt.

Grasmaaien
Het zijn dus niet zozeer de plannen die ruimte gelaten hebben aan mens en natuur, maar het oplossend vermogen van ieder individu en het bijpassend coulante gedrag van de stadsbesturen, die niet ingrijpen bij ambulante handel of een waslijntje in de waslijnvrij bestemde openbare ruimte – en waarschijnlijk ook de budgetten misten om overal het gras te maaien of anderszins te handhaven. Ook in een op het oog onverwoestbare betonnen constructie is de stap naar ‘antifragile’ te maken. Daar is slechts een voorwaarde bij: mens en natuur hun gang laten gaan. Waar Kollhoff top-down planning beantwoordt met top-down gedrag uit eigen keuken, laten Taleb en de praktijk zien dat bottom-up gedrag van mens en grasspriet  gecontroleerd noch gepland voor een leefbaar alternatief zorgt. Zoetermeer, Lelystad  en Almere:  laat los, verzin als professional helemaal niets meer, en leg bewoners zo min mogelijk in de weg.
‘Nobody would buy a pied-a-terre in Brasilia’, zegt Taleb ergens. Nee, inderdaad, je bent daar alleen omdat je er moet zijn, niet omdat je er wilt zijn. Hierop is slechts één uitzondering: de architectuurtoerist, die nog steeds vrijwillig in beide oorden op architectuurbedevaart gaat. Die zou er goed aan doen zijn camera voortaan niet meer op het beton te richten, maar op de bewoners.
Dat zijn de echte stedenbouwers.