Als de heer [John] Ruskin gelijk heeft, schreef een recensent van zijn boek The Stones of Venice kort na de publicatie in 1853, dan zitten alle architecten fout, is het hele architectuuronderwijs van de afgelopen drie eeuwen fout geweest. Ruskin reageerde daarop in een volgende uitgave van het boek: Dat is precies wat ik heb willen zeggen! Lars Spuybroek wil in zijn publicatie The Sympathy of Things: Ruskin and the Ecology of Design hetzelfde beogen.
Al in het voorwoord stelt Lars Spuybroek dat het boek bedoeld is om een weg terug te vinden naar de schoonheid die we in de twintigste eeuw met onze voorliefde voor het modernisme zijn kwijtgeraakt. Een nieuwe schoonheidsleer dus, één die teruggrijpt op Ruskin en zijn protestantse interpretatie van de gotiek (wat hem onderscheidt van A.W. Pugin, die de inspirator was van P.J.H. Cuypers). Wat als Spuybroek gelijk heeft, is dan de hele professie aan revisie toe?
Gelijk, dat moet hier natuurlijk meteen tussen aanhalingstekens gezet worden. Over gelijk spreken we niet in de architectuur. Het domein behoort, net als de filosofie en de politieke theorie, niet tot die wetenschappen waar feiten en theorieën falsifieerbaar zijn. Het is het verschil tussen wat de filosoof Immanuel Kant in zijn Kritiek van de zuivere rede Verstand en Vernunft noemt. Het eerste gaat over waarheid, het tweede over betekenis.
Spuybroek onderkent dit meteen al in de eerste zin van zijn boek. Hij is er niet op uit om Ruskin als historische figuur te presenteren. Integendeel, hij wil Ruskin juist losweken uit die historische context van de negentiende eeuw, om hem daarna via andere, latere inzichten, het heden in te katapulteren. Anders gezegd: dit boek is niet bedoeld als architectuurhistorische studie, eerder een intellectuele geschiedenis van Spuybroek zelf.
Die keuze maakt het natuurlijk lastig om Spuybroeks presentatie en interpretatie van Ruskin, van Violet-Le-Duc, van Morris, van Heidegger, van Latour om slechts enkele van zijn katapulten te noemen ter discussie te stellen. Hier telt het resultaat, de betekenis die aan het argument wordt gegeven, meer dan de wetenschappelijkheid van de methode, de waarheid van de claims. The Sympathy of Things kan dus ook niet op die manier beoordeeld worden. Gelijk moet hier dan ook de betekenis hebben van overtuigend. Daarbij is taal van cruciaal belang: feiten en theorieën kunnen in formules worden uitgedrukt, maar wanneer het op overtuiging en betekenis aankomt, kan het niet anders dan uitgedrukt worden in taal die door ieder verstaan en bevraagd kan worden. Een taal die geworteld is in de wereld van alledag, in de alledaagse ervaring. Daaraan ontbrak het tot nog toe in het domein van de digitale architectuur of beter gezegd daar waar niet-euclidische bouwwerken de uitkomst zijn. Veel van de verhalen die daarover geschreven worden, zelfs de presentaties van projecten, verzanden in computertaal, in technisch jargon of futuristisch idioom, enkel te volgen voor hen die zich deze taal en idealen eigen hebben gemaakt. Lof daarom aan Spuybroek die een gedegen en leesbaar boek schreef. Een boek dat zonder twijfel óók gelezen kan worden als een uitleg en verdieping van zijn eigen praktijk, en óók als uitdaging aan alle andere architecten, studenten en architectuurtheoretici.
Taal is zijn talent: Spuybroek is, net als zijn voorbeeld Ruskin, een erudiet schrijver. The Sympathy of Things omvat zonder het notenapparaat (30 paginas) en bibliografie (19 paginas) 333 paginas doorlopende tekst, rustig heen en weer bewegend tussen pittige, diepgravende analyses van historische en hedendaagse concepten uit de architectuur en filosofie enerzijds, en aangenaam snedige en provocatieve commentaren op de hedendaagse (architectuur)praktijk anderzijds. En dat met nauwelijks beeld, en zelfs zonder dat ook maar één van zijn eigen ontwerpen ter sprake komen.
Het punt dat Spuybroek maakt is dat de digitale architectuur een betere bron heeft in de gotiek dan in design, fashion of e-cultuur. Al die vluchtig-hippe producten van het hier en nu kunnen hoogstens onze empathie oproepen. Spuybroek zet deze empathie tegenover sympathie, een veel ingrijpender en duurzamer emotie, die hij verbindt met de dingen om ons heen waarmee we een betekenisvolle band ontwikkelen. Hij leunt hier sterk op het werk en denken van de Duitse filosoof Martin Heidegger. Deze stelt dat wij mensen een wereld scheppen van dingen en relaties. Het belang van deze wereld is onbetwist. Zonder de creatie van een artificiële wereld is menselijk leven niet eens mogelijk.
De mens moet dingen produceren: van mes tot meubel, van stoel tot stad. De mens, die tussen de dingen leeft, gaat een relatie aan met deze dingen, hecht zich aan zijn omgeving. Het is in deze beweging dat de dingen ons sympathiek worden. De sympathie voor de dingen is in de twintigste eeuw, en met name door het modernisme, verloren gegaan. De twintigste eeuw moeten we volgens Spuybroek dan ook zo snel mogelijk vergeten, niet vanwege haar gruwelijke geschiedenis de donkerste eeuw sinds mensenheugenis maar juist omdat het modernisme de mensheid heeft opgezadeld met een overvloed aan (vluchtige) spullen (geen dingen), waar we geen relatie mee aan kunnen gaan. Ze zijn te volmaakt, te perfect, te efficiënt, te gepolijst, te af (of soms te gedeconstrueert) om gehecht aan te raken.
Om deze impasse te doorbreken is het toevoegen van ornamenten noodzakelijk, zo stelt Spuybroek. Slechts via het ornament kunnen we van het ding gaan houden, ons er aan hechten, zodanig dat we het ook onderhouden, bewaren. Abstractie is een gewelddadig monster, opponeert hij de bekende stelling van Adolf Loos. Om die sympathie op te wekken is eenvoudigweg de textuur van het materiaal zelf als de pure uitdrukking van het object niet voldoende. Dat idee is teveel gedomineerd door een modernistisch ideaal van het ware, naakte object. Het is bovendien te zwak als ornament, zoals ook toevallige decoratie dat is. Het heeft geen samenhang met het object. Een sterk ornament vormt structuur en vorm, al is het tegelijkertijd niet dwingend in de richting van het object.
Spuybroek is, zoals hij het zelf schrijft op de website van zijn bureau NOX, al sinds het begin van de digitale revolutie at te forefront of development of digital design in architecture. Het woord digital komt ook veelvuldig voor in The Sympathy of Things al legt Spuybroek helaas niet precies uit wat hij ermee bedoelt. In de loop van de tekst wordt het wel steeds duidelijker dat het zowel gaat over de continuïteit van de elementen (letterlijk in de ruimte, het overgaan van een rib van een kolom in een gewelf) als ook over de mogelijkheid van het creëren van verschil met telkens hetzelfde element (het uiteen waaieren en weer bij elkaar komen van de ribben, bijvoorbeeld). Het is precies hier dat Ruskin om de hoek komt kijken. Alhoewel, ik bouw hier het argument achterstevoren op: Spuybroek begint bij de gotiek en Ruskin, om vervolgens via het ornament bij de dingen uit te komen een wat minder dwingende redenatie, zou je kunnen denken, maar wel één die de lezer continu opzadelt met de vraag waarom de gotiek juist nu van belang zou zijn.
Wat Spuybroek vooral aanspreekt in de gotiek zijn de mathematische figuren, de complexe doch enkelvoudige beweging, en het samenvallen van ornament en structuur. Dat beeldt natuurlijke groei uit, stelt Spuybroek keer op keer. Het belang van dit natuurlijke is niet simpelweg de referentie naar de natuur, of naar het vanzelfsprekende, maar vooral suggereert het een min of meer onaffe karakter, waardoor ieder het idee (of de illusie) kan hebben dat het nog mogelijk is het object om te vormen naar eigen wensen en behoeften. Hiermee zet Spuybroek de digitale architectuur af tegen de massaproductie, tegen machines die telkens dezelfde producten maken. Met de digitale technieken is ongelimiteerde variatie binnen handbereik. Hoewel Spuybroek benadrukt dat voor de sympathie voor objecten een ontwerp noodzakelijk is, laat hij zich ontvallen dat elk mens door deze technieken zelf ontwerper kan worden en de architect anoniem kan blijven. Meer nog: dat is iets waar we naar zouden moeten streven, stelt hij. Vernietigend is hij dan ook over zijn vakgenoten: waar de computer enkel wordt gebruikt om de persoonlijke swoosh te kunnen bouwen. Hier gaat men voorbij aan de essentiële eigenschappen en mogelijkheden van de computer, zo stelt hij. The only thing Gehry have to offer is quasi-variation, because their introduction of craft into design lasts for but a single artistic moment, in opposition to the complex, elaborated methodology of Gothic interweaving and braiding.
Spuybroek komt tot deze democratisering van het ontwerpproces ongetwijfeld door zijn ervaringen met de computerarchitectuur waarin iedere betrokkene in het proces real-time mee kan beslissen en de constituerende elementen pas vastliggen als ze in de fabriek op maat gesneden zijn. Het is in die processen steeds minder duidelijk wie dé ontwerper is, eerder is er sprake van een team van ontwerpers, waartoe ook de toeleveranciers behoren. Het gaat er volgens Spuybroek dan ook om dat de huidige technologie ons zal helpen de dingen anders te doen. In de massaproductie wordt de mens gereduceerd tot machine, terwijl nu de machine de mens kan helpen zijn kunnen te vergroten, zijn creativiteit ten volle te benutten. Let the machines go wild! Maar zullen we daar ooit romantisch genoeg voor zijn vraagt hij zich retorisch af?
Met die wildheid van de machine komen we terug bij Ruskin en de gotiek. Twee concepten die Ruskin ontwikkelde schuift Spuybroek in het bijzonder naar voren: savageness en changefullness, wildheid en aanpasbaarheid. Het laatst schept ruimte tussen wat de ontwerper voorstelt en de uitvoering ervan door de ambachtslieden, die naar eigen inzicht op de bouw problemen kunnen oplossen. Hoe die wildheid in Spuybroeks architectuuropvatting plaats krijgt is inmiddels wel duidelijk. Het verrassende is nu dat volgens Spuybroek alleen die wildheid in de architectuur ook ruimte kan geven aan de aanpasbaarheid. Alleen continue systemen kunnen de variatie van imperfectie en mutatie een plaats geven zonder af te doen aan het geheel, stelt hij verrassend. In andere woorden: juist om dat de digitale architectuur gebaseerd is op variatie, kan het plaats geven aan de imperfectie de imperfectie die nodig is om onze sympathie op te wekken, ofwel de indruk dat we zelf ook nog iets kunnen bijdragen aan de vorming en vormgeving van de dingen.
Is dit voortschrijdend inzicht bij Spuybroek? Vooralsnog lijken me de vormen en details die ook Spuybroeks eigen werk domineren die imperfectie juist niet toe te staan, ondanks of juist als gevolg van de enorme variatie aan onderdelen die de morph mogelijk maken. Deze architectuur moet gerekend worden tot de sublieme ervaring in plaats van de pittoreske ambiguïteit die Spuybroek wenst. Dat is de val van de digitale architectuur. Ze komt tot stand in beweging en aanpasbaarheid, maar produceert fixatie en onaantastbaarheid. Zeker ook op de bouwplaats wanneer geen twee kozijnen hetzelfde zijn, die dus niet onderling uitgewisseld kunnen worden als per ongeluk eerder het verkeerde kozijn is geleverd. Misschien heeft de digitale architectuur tot nog toe teveel objecten afgeleverd, is ze teveel met zichzelf bezig geweest.
Spuybroeks herinterpretatie van Ruskin is prikkelend, met name zijn pleidooi ook gebouwen een zekere aanraakbaarheid te geven, een zekere tastbaarheid en menselijkheid te geven die het wegneemt uit het sublieme, het perfecte. Het argument had overigens aan slagkracht gewonnen als Spuybroek een inleiding of epiloog had toegevoegd waarin hij zijn ideeën wat meer in dialoog had gebracht met een andere praktijken, of wat meer had toegespitst op het huidige politiek-filosofische denken. Dat laat Spuybroek aan de lezer. Heeft Spuybroek met zijn nieuwe schoonheidsleer nu ook een punt? Moeten we de architectuur en het onderwijs omvormen? Die vraag is bij nader inzien niet zo relevant. Zoals Ruskin definieert in zijn Seven Lamps of Architecture, levert architectuur een bijdrage aan de geestelijke gezondheid, kracht een vreugde van de mensheid. Levert de digitale benadering daar een bijdrage aan? Kan ik me een wereld voorstellen waarin deze architectuur domineert? Daarover moet men van gedachte wisselen. De grote verdienste van The Sympathy of Things is de leesbaarheid van een argument vóór computer-architectuur, waardoor het praten erover eindelijk mogelijk wordt gemaakt.