Column

De echtheidsvlag

Ed van Hinte over de economie van authenticiteit, imitatie, echt en origineel.

Who’s afraid of red yellow and blue, Barnett Newman in het Stedelijk Museum Amsterdam – foto E.SeL.at

Een favoriet van mij uit de dierenwereld is de liervogel. Om vrouwtjes te imponeren kan het pauwachtige ventje fantastisch imiteren, andere vogels, maar ook fototoestellen, kettingzagen en bouwvakkers. Zelf staat de vogel er niet echt bij stil dat hij klanken nabekt. Of iets origineel is of niet, is typisch iets waar mensen mee in hun maag zitten, onder meer als ze het hebben over pas opgedolven Van Goghs, gestolen deuntjes en plagiaat. En dit alles onder de noemer ‘authenticiteit’. Er zijn boeken over geschreven, lezingen over gehouden, wetsartikelen over geformuleerd en psychologische commando’s voor bedacht: ‘wees jezelf’. Ook reclame slaat je met authenticiteit om de oren: dat je maar weet dat het bekertje yoghurt met passievrucht ‘echt’ van een boer in Transsylvanië komt.

De betekenis van ‘authenticiteit is vluchtiger dan ether. Dat begint ermee dat het onbevangen opzoeken van de authentieke oorsprong van ‘authentiek’ een dubbelzinnige ervaring is. Het woord stamt uit het klassiek Grieks, van authentès: dat woord staat voor de persoon die een zeker iets zelf heeft gemaakt . Tegenwoordig wordt authentiek dan ook gebruikt om aan te geven dat iets ‘uit de eerste hand’ komt, of op traditionele manier is gemaakt. Maar je kunt ook een situatie authentiek afschilderen, of uit je hoofd fotograferen, zoals de kunstenaar Jeff Wall doet. Dan kan een zorgvuldige kopie ook ‘authentiek’ gaan heten. En het valt niet te ontkennen dat een massaproduct, zoals een VW kever, ook authentiek kan zijn.

Het begrip heeft in elk geval iets te maken met de oorsprong ergens van, en met de vaststelling dat deze oorsprong belangrijk is. Authenticiteit vertegenwoordigt waarde, fictieve waarde zoals altijd in de economie, maar daar houden we nu eenmaal van.
Vaststellen of iets authentiek is kan redelijk goed, al is er vooral bij dure authenticiteit altijd een kans dat er een vervalser aan het werk is geweest.  Die op zich toch weer authentiek kan zijn; een echt doek van meester-vervalser Han van Meegeren is goud waard.

foto Abraham Williams

Hier dient zich een uitstekend voorbeeld aan van een gangbaar economisch mechanisme: dat de herkenning van een verschijnsel – in dit geval authenticiteit – waarde schept, maakt dat het daarna een doel wordt.
Realiseren van authenticiteit is opeens een stuk ingewikkelder, want als er geen echte oorsprong is, moet deze worden bedacht, of gedefinieerd, of desnoods verordonneerd. Een prachtig voorbeeld staat in Snelwegverhalen van Melle Smets en Bram Esser. Het is een landelijk hek bij een weide nabij Kootwijk met daarop de naam ‘Landgoed Caitwick’; het veld dat voorheen camping ‘De Paalhoeve’ was, wordt getransformeerd tot een fictief landgoed. Zo’n interventie om land op te waarderen via suggestieve nabootsing is op zich weer authentiek.

Restauratie gaat geregeld gepaard met discussie over authenticiteit. Neem de reparatie van de mottige hermelijnen mantel die Willem Alexander droeg bij de troonswisseling. De uitkomst van zulke afwegingen varieert in de tijd. Zo zijn in de jaren ’60 van de vorige eeuw de oorspronkelijk smalle voegen in de muren van het Paleis op de Dam breder uitgeslepen en met cement gevuld. Tussen 2009 en 2011 waren de opvattingen anders, want toen is het beeld van de smalle voegen weer hersteld, met retoucheren. Dat zijn allebei in hun tijdsgewricht authentieke ingrepen geweest, van dezelfde orde als achtereenvolgende ingrepen in het Rijksmuseum, of zelfs schuifdeuren in kamers en suite: veertig jaar terug vervielen ze in ongenade, nu mogen ze weer blijven, want retro spant samen met de golf van tijdgeestig hergebruik.
Als er welstandscommissies aan te pas komen leidt het ontbreken van dit besef van veranderende opvattingen over de waarde van authenticiteit soms tot vreemde redeneringen. Dan voert men aan dat de ‘historische gelaagdheid niet mag worden doorbroken’. Mij lijkt dat menselijkerwijs onmogelijk. Wat je ook doet, al gooi je met granaten, je vult de geschiedenis aan met een verse laag tijdsbesef. Het is stomweg geen argument.

Authenticiteit is alleen niet in de eerste plaats een tijdkwestie. Het gaat om de persoonlijke hand van de maker. Het is een criterium voor kunst, vormgeving en architectuur, en niet zelden wordt het minstens even belangrijk gevonden als de kwaliteit van het werk als zodanig. Bagger met bijschrift (‘De kunstenaar is heel erg bezig met bagger …’) mag, als het werk de maker maar typeert. Dat heeft tot gevolg dat makers zich nadrukkelijk gaan afficheren als authentiek, met het menselijk equivalent van Caitwick hekken. Of, als ze nog onervaren zijn, gaan ze hun ziel krampachtig omspitten op zoek naar de eigen signatuur: een gevaar dat op de loer ligt bij opleidingen. Geen van beide tactieken werkt, want wie authenticiteit wil kneden grijpt altijd mis. Echtheid is de vlag op het schip onbevangenheid. Deze tekst kun je dan ook het best meteen weer vergeten.