Dat het Museum Boijmans van Beuningen een nieuw collectiegebouw nodig heeft, is al geruime tijd bekend. Al vanaf de eerste voorstellen van MVRDV in 2007 is er in kleine kring een discussie over het dichtzetten van het Museumpark met een gebouw dat qua volume wedijvert met Boijmans zelf. Nu de schetsontwerpen gepubliceerd zijn, wordt het zichtbaar welke consequenties dit heeft voor de ruimte die zo werd ooit voorgesteld in het stedenbouwkundig plan de verbinding vormt tussen de stad en de Maasoevers.
Wat als allereerste opvalt is dat de bureaus die uitgenodigd waren om een schetsontwerp te maken (MVRDV, Koen van Velsen, Neutelings Riedijk, NIO i.s.m. MAD architects & Okra landschapsarchitecten, en Harry Gugger Studio i.s.m. met Barcode) allemaal voorzichtig zijn met het tonen van de as langs museum Boijmans van Beuningen en Het Nieuwe Instituut – met Gugger/ Barcode als het meest opvallende beeld: vanuit de achterkant van Boijmans getoond. De romantiek van de rozentuin op de voorgrond, een nachtfoto waarin het licht van de ramen bovenin lonkt – je zou bijna denken dat het zich naadloos invoegt in het straatbeeld.
Vanuit de wat eerlijker rendering van Neutelings Riedijk, die laten zien dat het een aanzienlijk volume betreft in een voormalige open ruimte, begint het blok van Gugger/Barcode wat zorgwekkende proporties aan te nemen. Het moet gezegd, Neutelings Riedijk doet een serieuze toezegging aan de as van het Museumpark – de hoogte van de toren laat een substantieel deel van het park ongemoeid. Maar Koen van Velsen laat daarentegen de monumentaliteit van de ingreep ongegeneerd toe. En het is precies deze rendering die de vraag oproept: wat zou dS+V nu als leidraad genomen hebben voor de stedelijke inpassing van het collectiegebouw?
Rotterdam heeft in haar geschiedenis een aantal serieuze gedaanteverwisselingen ondergaan. En de stad staat niet stil, gelukkig. Maar misschien is enige discussie over de structuur van het museumpark nu wel zinvol, juist in de functie van openbare ruimte. Dit zijn geen nieuwe discussies, maar in de steden dienen ze wel steeds opnieuw gevoerd te worden.
Het Museumpark, ooit een groene oase in een steeds verder groeiende moderne stad, is in de laat twintigste eeuw doelbewust ontworpen als een stedelijke leegte. De gemeente heeft ten tijde van de realisatie van de Kunsthal en het toenmalige NAi aan weerszijden ervan, aan OMA en Yves Brunier de opdracht verleend om het park, dat inmiddels omzoomd was door grote, openbare gebouwen, te ontwerpen.
Hun ontwerp bestond uit 5 zones. De buitenzones, noord en zuid, voor respectievelijk het NAi en de Kunsthal. De verbindende loopas van de Rochussenstraat naar de Westzeedijk bleef in beide gebouwen behouden – hetzij inmiddels wel erg summier sinds de recente verbouwing van het NAi. De middelste drie zones werden ingericht, van zuid naar noord, als een deel landschapspark dat met een brug verbonden werd met de rozentuin van Boijmans, een grote asfaltvlakte dat kon dienen voor nog onbekende en onbestemde evenementen, en een boomgaard van appelbomen op schelpen.
De boomgaard heeft een verandering van invulling moeten ondergaan, maar de structuur van het park is min of meer sinds de realisatie in de jaren 90 behouden. Op de asfaltvlakte vindt inmiddels alweer enkele jaren de Pleinbioscoop plaats en ook de Parade heeft zich kunnen verzoenen met het dwingende bomengrid. Onlangs heeft het World Food Festival het park in beslag genomen met aandacht voor nieuwe voedselvoorziening en -technieken, gecombineerd met de aandacht voor smaak en kleinschalige, lokale initiatieven.
Op de mooie zomerdagen blijft er een gestage stroom mensen over het plein lopen. De leegte geeft lucht aan de dichtheid van culturele en openbare gebouwen. De leegte van het Museumpark is misschien wel het Rotterdamse karakter van dit gebied. Koolhaas heeft ooit een parallel getrokken met Berlijn, als een stad waarin dingen kunnen gebeuren, omdat het niet allemaal dichtgetimmerd en voorbestemd is. De leegte, die op de een of andere manier de gemeentelijke stedenbouwkundige diensten angst lijkt in te boezemen; ruimte die snel in beslag genomen moet worden door functies, bepaald, ingekaderd. Rotterdam cultuurstad! Het museumpark, de ‘City Lounge’ van Rotterdam! Snel, zet er nog een café bij, dan komen de mensen vanzelf hun tijd en hun geld besteden.
De dromen van een metropool, Rotterdams eigen fantoombeeld. Bij het congres Groot werd ooit discussie gevoerd over de kwaliteit van de openbare ruimte in de iets kleinere Europese steden. Kristiaan Borret, stadsbouwmeester Antwerpen, en Astrid Samsom, hoofd dS+V Rotterdam, zetten daar hun visies over de openbare ruimte in hun respectievelijke steden uiteen. Samsom stelde dat meer grote gebouwen met openbare en commerciële functies, bijdragen aan een bruisende stadscultuur. Borret gaf een tegenovergestelde visie. Met een stad ter grootte van Antwerpen (of Rotterdam), ging het vooral om een zorgvuldige overweging van welke openbare ruimte primair was en de aandacht en investering kreeg. Secundaire openbare ruimtes, zoals binnenhoven en dakterrassen, versnipperen juist het metropolitane gevoel. Door de (beperkte) mensenmassa’s een kleiner aantal beter ontworpen publieke ruimtes aan te bieden, wordt de bruisende cultuur van de stad juist benadrukt. Borret heeft mede voor dit beleid vorige maand de Vlaamse Cultuurprijs voor architectuur gewonnen.
Waar houden we de leegte? Waar verdichten we? Waar zorgen we dat er plek blijft voor het onverwachte, voor wat we niet onder controle hebben? Waar houden we de ruimte binnen de stad? Discussie over deze vragen wordt nog altijd in Rotterdam niet gevoerd.
De schetsontwerpen die er nu staan voor Boijmans – zowel van degenen die zich wagen aan een architectonische positie over de plek die ze zullen innemen, als degene die dat proberen uit het zicht te houden – geven in ieder geval aanleiding om een vakdebat hierover op te pakken.
Wat is Rotterdam meer dan een verzameling grote gebouwen? Waarin schuilt haar stedelijkheid, en hoe kunnen we die versterken – niet alleen vanuit een individueel gebouw, maar ook vanuit een stedelijke visie? En wie zorgt ervoor dat onze instellingen, van musea tot ziekenhuizen, stadhuizen tot grote woongebouwen, zich richten op een groter geheel?
Grote vragen, en hoogste tijd.