Recensie

Grensland

In Nederland is de grens met de zee in het collectieve geheugen gegrift – de heroïsche grens waar sinds mensenheugenis een gevecht op leven en dood plaats heeft gevonden. Maar hoe zit het met de landsgrenzen? In tijden van de EU bestaan ze fysiek niet meer, op een enkele grenspaal na. En toch maakt de grens een verschil in ruimte. Ze spreekt tot de verbeelding: als vooruitgeschoven barrièrefort of kanonskogelgrens, door tweeherigheid en wormholes. Het boek Grensland onderzoekt via het verleden en het heden de landschappelijke potenties van de grenzen met Duitsland en België.

De grens tussen België en Nederland bij Sint Kruis (foto: Harry Cock)

Bij het woord ‘grenslandschappen’ heb ik direct een beeld voor ogen. Ik zag ons – jonge studenten in het begin van de jaren 80 –  weer fietsen langs die grens, die voor mij altijd het wezen van een grens zal blijven: tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de DDR. Het landschap was onaangetast en leeg met een achtergebleven infrastructuur. Maar die infrastructuur was ook niet nodig, bijna niemand wilde er leven. Een zomer lang fietsten we door golvend land en halfvergeten stadjes. De grens was nagenoeg absoluut. Je wereld eindigde daar.

De grenzen tussen Nederland en haar buren zijn nooit absoluut geweest en vallen nauwelijks samen met natuurlijke grenzen zoals rivieren of duidelijke breuken in het landschap. Het eerste deel van het boek Grensland van landschapsarchitect Mark Eker en politiek geograaf Henk van Houtum laat door middel van uitgebreid kaartmateriaal en statistieken diverse aspecten van de grenslandschappen zien: van bevolkingsdichtheid en bouwgrondprijs tot de gradaties van stilte en duisternis. Dit is rijk materiaal voor verder onderzoek. Helaas zijn vele kaarten iets te klein afgedrukt om ze en detail te kunnen bestuderen. Misschien kan digitale publicatie van de kaarten uitkomst bieden?

Belgen, Duitsers en Nederlanders over de grens

Behalve op de zeegrenzen was Nederland altijd gericht op haar steden als handels- en machtscentra. De landsgrenzen kregen vaak niet veel aandacht. In een uitstekende essay onderzoekt historicus Hanco Jürgens hoe de landsgrenzen eigenlijk tot stand zijn gekomen. Het gaat om versnipperde Pruisische enclaves binnen de Lage Landen, vooruitgeschoven forten diep in het gebied van Duitse graafschappen, ondoordringbare moerassen, en koehandel met land en bevolking direct na de Tweede Wereldoorlog. Ook de zuidelijke grens van Nederland is alles behalve vanzelfsprekend. Veldtochten van diverse mogendheden zorgden voor grenszones zonder eenduidig bestuur, zoals in het geval van Maastricht dat in de 17de eeuw twee heren had: de Republiek en het prinsbisdom van Luik, behorend bij het Heilige Roomse Rijk (der Duitse Natie) maar toch ook weer min of meer onafhankelijk was. De kanonskogelgrens aan de linker Maasoever werd door het Congres van Wenen aan de tekentafel vastgelegd: de afmeting van het Nederlandse gebied oostelijk van de Maas werd bepaald door de reikwijdte van de toenmalige artillerie. Op plaatsen waar de grens samenvalt met de loop van de Maas is de grens tot op heden aan veranderingen onderhevig: Elke drie jaar stellen de autoriteiten samen vast of de loop van de Maas en dus de grens is veranderd.

In het derde deel van het boek, het begin van de her-verbeelding van grenslandschappen, onderzoekt Martine van Kampen de betekenissen van de grens in de kunst en in ons denken: naast machtsvertoon en scheiding (slagbomen, bodyscans, detectiepoorten) kan een grens een poort zijn naar een andere wereld, de verbeelding van het reizen. Zo konden de Oude Grieken in hun mythes de grens tussen leven en dood overschrijden. Ze reisden via spleten in rotsen naar de onderwereld – en soms ook weer terug. De als theoretische hypothese bedachte wormholes worden in de verbeelding van (scenario)schrijvers  een handig transportmiddel waardoor enorme afstanden in het universum in menselijke tijd afgelegd kunnen worden.

De kunstenaar Dennis Oppenheim markeert met een sneeuwscooter het verloop van een stukje grens tussen Canada en de VS in het besneeuwde landschap. De abstracte lijn, afkomstig van de landkaart, wordt een echte, reële lijn in de sneeuw. Deze grens is gelijktijdig een tijdsgrens. In het onmetelijke landschap heeft deze lijn, zowel als tijds- als ook als landsgrens, alleen betekenis voor de mens – en ook dat maar kort: tot de volgende sneeuwval of dooi. Voor de natuur is de reële lijn van geen enkel belang. Door deze en vele andere voorbeelden laat de auteur zien, hoe veelvoudig, meerduidig en vervreemdend de ‘grens’ in de kunst geïnterpreteerd wordt: een uitdaging voor landschapsontwerpers.

Scenario Verlangen

In het laatste deel worden dan ontwerpen voor verschillende grenslandschappen gepresenteerd. De auteurs definiëren drie ontwerpscenario’s: Onthouding (door ongewijzigd beleid aan beide kanten van de grens ontbreken integrale plannen; nationale maatstaven blijven leidend); Gemeenschap (de ruimtelijke ordeningen groeien naar elkaar toe door gedeelde, gemeenschappelijke doelen; de regio’s bepalen het beleid); en Verlangen (het beklemtonen van het anders-zijn en de verschillen als ontwerpopgave).

Ik beperk me tot één ontwerpvoorbeeld: het landschap van vestingstadjes en kreken tussen Brugge, Sluis en St. Laureins. Bij ongewijzigd beleid, ‘Onthouding’, versnippert en verdicht het landschap verder. Het scenario ‘Gemeenschap’ laat een doorlopend agrarisch, toeristisch-recreatief landschap van liniedijken, opgewaardeerde kreken en vestingen zien met de gedeeltelijk ondergronds liggende, drukke N49 naar Knokke. Bij scenario ‘Verlangen’ worden de Nederlandse kreken verbeterd. De restauratie van historische geulen maakt van Sluis een stad aan het water met gedeeltelijk hoge dichtheden. Hierdoor kan het landelijke gebied zijn middeleeuwse verkavelingsstructuur behouden.  Tot mijn verbazing blijft de Belgische kant compleet vrij van ingrepen. Hier had ik een contrasterend ontwerp verwacht.

In de praktijk is het ontwerpen over grenzen heen uiterst lastig. Dit komt – vrij voorspelbaar – onder andere door verschillende regelgevingen, ruimtelijke doelen en planningsculturen aan deze en gene kant van de grens. Maar ook, en dat ervaren de auteurs van het boek aan hun eigen lijf, door een ‘schroom bij het denkbeeldige betreden van de ruimte van een ander, [bij het] erin durven tekenen.’ Áls er getekend wordt, ontstaat ongewild een ‘grand-design’ – zonder dat de ‘grens’ een echte rol speelt.
In dit specifieke geval (drie rijke Noord-Europese landen in tijden van vrede) lijken de oude nationale grenzen vooral dit te zijn: een uitdaging om de verschillen te vieren. De échte grenzen liggen elders.

Het boek toont ook portretten van grenslanders (Foto: Paul le Cercq)