Het collectief particulier opdrachtgeverschap is niet nieuw in Nederland. Dick van Gameren onderzoekt aan de hand van historische en contemporaine projecten de betekenis van CPO projecten voor het woningontwerp. Levert het andersoortige woningen op?
Recent verklaarde architect Pi de Bruijn in het VPRO-programma De slag om Nederland het succes van de herbouwde wijk Roombeek in Enschede uit het feit dat er geen projectontwikkelaars bij betrokken waren. De woningen waren tot stand gekomen door particulier en collectief opdrachtgeverschap. Dankzij deze wijze van ontwikkelen was volgens hem een aantrekkelijke en succesvolle wijk ontstaan, die inmiddels de status van toeristische bestemming heeft bereikt. Op veel plekken in Nederland zien we op dit moment pogingen van overheden om het particulier opdrachtgeverschap te bevorderen. De woningbouwproductie is sterk teruggelopen, voor veel geld verworven en vaak al bouwrijp gemaakte locaties liggen te wachten op bouwplannen.
Ontwikkelaars en woningcorporaties laten het afweten, particuliere initiatieven, individueel of collectief, krijgen ruim baan. Of hier werkelijk sprake is van een definitieve verschuiving in de Nederlandse woningbouwproductie, is midden in de storm niet aan te geven. Wel kan voorzichtig gekeken worden of door de toename van particuliere initiatieven inderdaad andersoortige woningen gebouwd worden. De vraag spitst zich dan vooral toe op het collectief opdrachtgeverschap waarin de balans tussen individuele verlangens en collectieve belangen een nieuw uitgangspunt voor het woningontwerp lijkt te bieden.
Zelf bouwen
Het stimuleren van particulier opdrachtgeverschap speelt al langere tijd een rol in het debat over het woningbeleid. Het past in de langdurige politieke ontwikkelingen in Nederland, waar de verzorgingsstaat zowel ter linker als rechter zijde zo langzamerhand vaarwel wordt gezegd: de burger moet meer verantwoordelijkheid nemen en daarbij tegelijkertijd meer vrijheden krijgen. Carel Weeber, in een eerder tijdperk architect van een aantal vaak omstreden, grootschalige woningbouwprojecten, nam in 1997 op polemische wijze stelling tegen de staatsarchitectuur in de woningbouw, verbeeld door de eindeloze rijwoningen in de Vinexwijken. Hij introduceerde met het wilde wonen de idee dat iedereen niet gehinderd door (esthetische ) regels zijn huis moet kunnen bouwen. In het kielzog van deze stellingname diende Tweede-Kamerlid Adri Duivesteijn (PvdA) in 1998 met succes een motie in met het voorstel dat een derde van de woningproductie in particuliere handen moest komen. In de nota Mensen Wensen Wonen. Wonen in de 21ste eeuw (2000) stelde staatssecretaris Remkes (VVD) vervolgens dat er meer ruimte moest komen voor individuele woonvoorkeuren en Remkes herhaalde Duivesteijns ambitie dat 30 procent van de Nederlandse woningbouwproductie zich in 2005 in handen van de particuliere eigenaar/bewoner moest bevinden. De werkelijkheid bleek weerbarstig en deze doelen zijn nooit gehaald.
Woningbouw in Nederland is sinds jaar en dag ingesteld op repetitie, standaardisatie van de verschillende componenten en de daaruit te behalen voordelen in bouwkosten. Individueel opdrachtgeverschap is, zeker in een stedelijke context, al eeuwen niet weggelegd voor de gemiddelde woningzoeker. De woningproductie in de Vinexwijken liet enkele eerste pogingen zien om ruimte te maken voor individueel opdrachtgeverschap. Het kwam zelden verder dan een, al dan niet welstandsvrij, buurtje met kavels voor vrijstaande bebouwing. In Almere, waar de woningbouwproductie inmiddels onder de hoede was gekomen van Adri Duivesteijn in zijn functie als wethouder (2006 tot 2013), wordt de verwoede poging om het particulier opdrachtgeverschap ruim baan te geven, voortgezet, met als belangrijkste speelveld het Homeruskwartier, de grootste nieuwbouwontwikkeling op basis van particulier opdrachtgeverschap in Nederland tot nu toe.
Projectontwikkelaars hebben vanzelfsprekend de wervende werking van het zelf ontworpen huis ook omarmd. Namen als Wonen à la carte, Wenswonen en dergelijke worden verbonden aan projecten, die
een reeks aan vaak louter cosmetische keuzes aanbieden om een standaardwoning toch individueel en uniek te maken. De keuzemogelijkheden weten zich echter niet uit het dwingende korset van de bouwmethodiek te bevrijden; de industriële bouwwijze wordt letterlijk gemaskeerd door verschillende gevelinvullingen aan te bieden. Ondanks enkele groots aangepakte projecten, zoals het Homeruskwartier, is particulier opdrachtgeverschap zonder tussenkomst van een ontwikkelende partij de afgelopen jaren in omvang beperkt gebleven. Nadat er decennia lang nauwelijks mogelijkheden waren om zelf te bouwen ligt er nu wel een vraag, maar die is misschien alleen maar het gevolg van een inhaalslag na schaarste. Net zoals het geval was bij de ontwikkeling van luxe appartementen een inmiddels ook alweer voorbije hausse.
De vraag naar meer individuele invloed op het ontwerp van woning en woonomgeving na decennia van grootschalige woningbouw is onmiskenbaar, maar is niet per se gekoppeld aan eigen opdrachtgeverschap. Ook is er sprake van een herleving van de waardering voor gedeelde, collectieve ruimte in de woonomgeving. Deze ontwikkelingen lijken maar beperkt gebaat bij individueel opdrachtgeverschap. Het streven om zelf opdrachtgever te zijn, kent veel fysieke, procesmatige en financiële beperkingen. Het antwoord op deze aspiraties is wellicht beter te vinden in collectief particulier opdrachtgeverschap. Het langzaam toenemend aantal projecten gaat hand in hand met studies en publicaties over dit fenomeen, in Nederland en daarbuiten. De aandacht gaat daarin veelal uit naar de onderscheidende aspecten van het collectief particulier opdrachtgeverschap met betrekking tot het proces van planvorming, realisatie en beheer. De particuliere betrokkenheid bij het opdrachtgeverschap blijkt veel verschillende gedaanten aan te kunnen nemen, en verschilt ook zeer van land tot land, afhankelijk van de gangbare bouwpraktijken. In Nederland kunnen door samenwerking de voordelen van een grotere schaal, sinds jaar en dag uitgangspunt van de woningbouwproductie, geïncasseerd worden, maar hoe verhoudt zich dit tot de wens van de deelnemers aan het collectieve opdrachtgeverschap een woning te realiseren die aansluit op hun persoonlijke eisen en wensen? De vraag rijst dan op of uit collectief particulier opdrachtgeverschap niet alleen nieuwe procesvormen, maar ook nieuwe woningtypologieën voortkomen?
Coöperatief bouwen
Dat collectief opdrachtgeverschap geen verschijnsel is van de laatste jaren, is te zien in het 90 jaar geleden gebouwde Etagehuis Westhove in Amsterdam-Zuid. Een groep bewoners van de Amsterdamse grachtengordel, verenigd in Bouwmaatschappij Lastman, vroeg architect F.A. Warners een ontwerp te maken voor een appartementengebouw op een kavel langs het Noorder-Amstelkanaal. De initiatiefnemers zochten een woning aan wat destijds de rand van de stad was, om aan de drukte en vervuiling van de grachten in het centrum te kunnen ontsnappen. De indeling en afmetingen van de appartementen werden aangepast aan de specifieke eisen van de bewoners. Ook ontwierp Warners voor een aantal woningen de interieurs. Warners nam als architect ook zelf initiatieven voor de ontwikkeling van collectieve woongebouwen met luxe appartementen. Hij richtte hiervoor de NV Amsterdamsche Maatschappij tot Exploitatie van Etagewoningen op.
De combinatie van de rollen van ontwikkelaar/architect was destijds beslist ongebruikelijk. De buitengewoon royale en prachtig afgewerkte appartementen van Etagehuis Westhove mogen uitzonderlijk zijn, het particuliere initiatief om in collectief opdrachtgeverschap meer op maat gemaakte woningen te realiseren, heeft in de eerste helft van de twintigste eeuw op meer plaatsen tot bijzondere projecten geleid. Juist door de sterke centrale regie over de woningbouw en de daaraan verbonden subsidiemogelijkheden konden particuliere initiatieven worden uitgevoerd.
Als gevolg van de Woningwet van 1902 werden particuliere woningbouwcorporaties opgericht om in woonwensen te kunnen voorzien, die speculatieve bouwers en grote, op goedkope grootschalige volkswoningbouw gerichte corporaties negeerden. De gebouwde resultaten van deze particuliere initiatieven onderscheiden zich vooral op het vlak van de woningtypologie (plattegronden en schakelingen) en de aanwezigheid van collectieve ruimten, binnen en buiten.
In 1908 richtte een aantal hogere ambtenaren in Amsterdam de coöperatie de Samenwerking op, met als doel voor henzelf en andere woningzoekenden uit de betere middenklasse een vorm van huisvesting te ontwikkelen, die meer kwaliteit bood dan de toenmalige woningbouw. Het succes van dit initiatief leidde tot een aantal vervolgprojecten, waarvan de Harmoniehof, gerealiseerd tussen 1919 en 1922 naar ontwerp van J.C. van Epen en M.J.E. Lippits, het meest bekend werd. Twee langgerekte, rechthoekige bouwblokken liggen ter weerszijden van een collectief plantsoen; op de uiteinden van de blokken bevinden zich telkens twee twee-onder-een-kap woningen. De beide bouwblokken bevatten een diversiteit aan boven- en benedenwoningen met elk een voordeur aan de straat. De ruime woningen hebben steeds een woonkamer-en-suite, en twee tot vier slaapkamers. De ongebruikelijke, maar ingenieuze schakelingen en stapelingen proberen zoveel mogelijk het probleem van de gehorigheid tussen slaap- en woonkamers in woningen die op traditionele wijze met houten vloeren zijn gebouwd, te elimineren. Deze kenmerken bij elkaar leidden tot woningen die zo goed mogelijk de kwaliteit van de traditionele grondgebonden stads-woning hebben behouden.
Hoewel na de Tweede Wereldoorlog de schaarste aan woningen tot een sterke uniformering en industrialisering van de woningbouw leidt, blijft het ideaal van de op maat van de bewoner gemaakte woning bestaan. Vergelijkbaar met het initiatief van De Samenwerking is de oprichting van de corporatie Huis en Wijk in Eindhoven, 50 jaar later. In dit geval kwam het initiatief van een aantal medewerkers van Philips, die het toenmalige woningaanbod in Eindhoven kwalitatief onder de maat vonden. Zij vroegen architect Jaap Bakema om een voorstel te maken voor een nieuwe woonwijk voor 1.000 gezinnen: t Hool. Uitgangspunt was de gebruiks- en ruimtelijke kwaliteit van de woning zelf, niet die van de locatie of de toepassing van dure bouwmaterialen.10 Door deze vraag kon Bakema veel van zijn tot dan toe ontwikkelde ideeën voor woningbouw integreren tot een ensemble, dat wordt gekenmerkt door een sterke samenhang tussen openbare, collectieve en privéruimten, en door een grote variëteit aan woningtypen.
In de beschreven voorbeelden lijkt zich een tegenstelling te verschuilen: het collectief opdrachtgeverschap als middel om juist uiteenlopende, individuele woonwensen te kunnen realiseren. In de jaren 1970 dienen zich echter ook andere ideeën aan. Nieuwe idealen met betrekking tot collectiviteit richten zich niet zozeer op het gezamenlijk opdrachtgeverschap, om daarmee een op eigen wensen toegespitste woning te kunnen bezitten, maar op het daadwerkelijk samenwonen in een woongemeenschap en het delen van voorzieningen. Het eigen woningbezit is daarbij geen uitgangspunt; particuliere initiatieven voor dit groepswonen worden door bestaande corporaties opgepakt en veelal in de vorm van clusters van (sociale) huurwoningen gerealiseerd. Deze woonvorm werd bekend als Centraal Wonen.
Inclusief of exclusief
Kenmerkend voor de jaren zeventig en tachtig is het nadrukkelijke ideaal om een gemengde bewonerssamenstelling te krijgen, een afspiegeling van de maatschappij In de jaren 1990 zien we daarentegen steeds meer initiatieven opkomen van meer specifieke groepen bewoners. Ook hier waren woningcorporaties bereid als bouwheer op te treden. Karakteristieke voorbeelden zijn het gebouw voor een ouderenwoongroep aan de Dobbelmannweg in Nijmegen (Erick van Egeraat, 1996) en het L.A. Ries-huis aan de Brouwersgracht in Amsterdam, voor een woongroep van homoseksuele ouderen, ontworpen in 1997 door Mecanoo.
Het daadwerkelijke particuliere opdrachtgeverschap komt ook weer naar boven. In Amsterdam zorgt de woningschaarste ervoor dat het moeilijk is een passende woning te vinden en zo ontstaan er verschillende initiatieven van groepen particulieren. Dit gebeurde zowel in de bestaande stad, waar het project Gespleten Hendrik in de Frederik Hendrikbuurt (De Jager & Lette, 1996 ) een pioniersrol vervulde, als in meer grootschalige nieuwbouw en herontwikkelingen. Net als bij de coöperatieve initiatieven in het begin van de twintigste eeuw, is hier ook veelal sprake van homogene groepen initiatiefnemers.
Het blok BO1 in het Amsterdamse Oostelijk Havengebied was het eerste gerealiseerde woongebouw op het Borneo-eiland en opgezet in collectief particulier opdrachtgeverschap. Het initiatief lag in dit geval bij de ontwerpers van het project, Casa architecten, opgericht in 1981 als een coöperatief. Collectief opdrachtgeverschap maakt het een architect bij uitstek mogelijk om als initiatiefnemer op te treden. Hij hoeft immers niet het ontwikkelingsrisico te nemen, maar kan dit bij het collectief van opdrachtgevers neerleggen.
BO1 bevat 70 woningen die een brede variëteit vertonen om werken en wonen op hetzelfde adres te combineren. In het blok zijn ook enkele gemeenschappelijke ruimten opgenomen. Dakterrassen en grote verandas langs de binnenhoven proberen de woningen buitenruimten te bieden, die meer kwaliteit hebben dan de gebruikelijke minimale balkons of loggias.
BO1 en Gespleten Hendrik zijn beide compacte, stedelijke blokken, waar de pogingen om binnen de conventionele en dwingende bouwstructuren van dragende binnenwanden met smalle beuken (veelal getunneld) tot differentiatie van individuele woningen te komen, tot slechts voorzichtige resultaten leiden. Uiterlijk verraden ze niets van de verschillen in het inwendige, maar houden ze de buitenwereld een neutraal masker voor.
Standaard en uitzondering
De paradox van het collectieve particuliere opdrachtgeverschap om door een gezamenlijke inspanning tot meer differentiatie te komen, leidt in de Nederlandse context tot opmerkelijke dilemmas. In landen buiten Nederland, of ze nu dichtbij liggen zoals België, of ver weg, zoals Canada en de Verenigde Staten, is het collectief particulier opdrachtgeverschap veelal een reactie op een zeer sterk geïndividualiseerde woningproductie. Bij de gezamenlijk opgedragen projecten staat daar het collectieve en het verbindende voorop. In Denemarken lijkt vanuit een lange traditie van collectiviteit in de woonomgeving de relatie tussen collectiviteit en individualiteit vanzelfsprekend te zijn. In het project Egebakken bij Kopenhagen, opgezet in collectief particulier opdrachtgeverschap en ontworpen door bureau Vandkunsten (2004), is de balans tussen individu en gemeenschap, zowel in de stedenbouwkundige als architectonische opzet, overtuigend aangebracht. Het project brengt een honderden jaren oude bouwvorm van repeterende stroken met identieke rijwoningen samen met de hedendaagse wens om op maat gemaakte woningen te bezitten. Een uitgekiend systeem van toevoegingen aan een vaste basis maakt het mogelijk elke woning op de wensen van de bewoner toe te spitsen; ook wijzigingen in de toekomst blijven mogelijk. Het terrein is op ontspannen wijze ingedeeld in private en collectieve buitenruimten, met centraal een gemeenschappelijk huis voor bijeenkomsten en andere gezamenlijke activiteiten.
In tegenstelling tot het buitenland, is in Nederland het collectieve initiatief veelal een reactie op de standaardisering en grootschaligheid van de woningbouw. De projecten worden vooral gedreven door de wens naar maatoplossingen, eigen expressie en voordeel. Gemeenschappelijke voorzieningen zijn geen vanzelfsprekend onderdeel van het collectieve initiatief. Het is moeilijk om vanuit de typisch Nederlandse situatie van een standaardisering in bouwmethoden en gefixeerde woningplattegronden naar het omgekeerde te gaan: differentiatie in woningtypen en veranderbaarheid, met gebruikmaking van gemakkelijk naar eigen hand te zetten bouwmethoden. Nog moeilijker lijkt het hierbij een architectonische expressie te vinden die zich onderscheidt van de gebruikelijke repetitie, de staatsarchitectuur of van een modieuze, geforceerde individualisering van de overgang van de privé binnenwereld naar de openbare buitenwereld.
Tijd en schaal
Het rapport van de VROM-raad (2009), met de titel Wonen in ruimte en tijd, een zoektocht naar sociaal-culturele trends in het wonen, ziet als belangrijke ontwikkeling voor de komende jaren de wens om de directe woonomgeving te delen met gelijkgestemden, opdat verschillende bevolkingsgroepen niet met elkaar, maar wel naast elkaar in relatief kleine clusteringen op een duurzame manier kunnen samenleven. De observaties in het rapport met betrekking tot gemeenschappelijkheid en schaal sluiten naadloos aan op de kansen die het collectief particulier opdrachtgeverschap biedt: het samen, met gelijkgezinden ontwikkelen van eigen woningen en een gemeenschappelijke tussenruimte als overgang naar de buitenwereld.
De beschreven voorbeelden van woonwijken of gebouwen die onder collectief opdrachtgeverschap zijn ontstaan, werpen een licht op de mogelijkheden en onmogelijkheden van collectief particulier opdrachtgeverschap. We kunnen stellen dat collectieve particuliere initiatieven steeds een katalysator zijn geweest om uit de conventionele woningproductie te treden en nieuwe, op maat gemaakte oplossingen te ontwikkelen voor een grote verscheidenheid aan bewoners. Dat experimentele karakter van menig collectief woonproject zou juist nu opgepakt kunnen worden. De vraag is namelijk actueler dan ooit: hoe met sobere middelen toch een rijkere differentiatie in het woningaanbod en een toespitsing op specifieke wensen van toekomstige bewoners bereikt kan worden. Hoe ontwikkelen we structuren die ook voor goedkopere woningen verschillende ruimtelijke en programmatische uitwerkingen mogelijk maken, waarbij groei en verandering ook later mogelijk zijn?
Of collectief particulier opdrachtgeverschap een uitweg biedt uit de huidige stagnatie in de Nederlandse woningbouw is niet te voorspellen. Het is wellicht onontkoombaar dat voor betaalbare woningen, zeker in de bestaande stad, projectmatige ontwikkelingen nodig blijven waarbij professionele opdrachtgevers een rol spelen. Maar ook als collectief particulier opdrachtgeverschap niet de gouden formule is, heeft het wel een onmisbare rol als een benadering die experimenten mogelijk maakt en inspirerende resultaten heeft opgeleverd waar het gaat om een juiste verhouding tussen differentiatie en samenhang. Juist deze initiatieven zijn waardevol om de professionele ontwikkelaar en corporatie op sporen te zetten die aansluiten bij een vraag naar goede en betaalbare woningen. Een vraag die wil ontsnappen aan een eenduidige standaard, niet door een schijnbare differentiatie in beeld en voor veel geld aangeboden opties, maar door een structurele variatie en veranderbaarheid van het aanbod.