Feature

Leren van Multifunk

Het nog te starten onderzoek ‘Multifunk & multiflex: gebouwen voor de toekomst’ (ANA architecten i.s.m. BNA Onderzoek) vormde de aanleiding voor een debat over multifunctionele gebouwen. Flexibiliteit is leuk, maar nog steeds erg duur. En wie zit er eigenlijk op te wachten?

Steigereiland Foto: Rens Holslag

Voorafgaande aan het debat, dat toch vooral een presentatie bleek te zijn, schetst docent en onderzoeker Bernard Leupen een theoretisch kader aan de hand van zijn proefschrift ‘Kader en generieke ruimte’ en enkele praktijkvoorbeelden. Hoewel hij pleit voor ‘polyvalentie’ (aanpasbaarheid zonder breken en slopen) wijst hij er ook op dat niet elke plek op alle mogelijke manieren flexibel hoeft te zijn. Flexibiliteit is geen toverwoord. Leupen waarschuwt ervoor om rücksichtslos veel geld te investeren in de multi-inzetbaarheid van ontwerpen omdat de uiteindelijk benodigde flexibiliteit nog altijd niet goed te voorspellen is. Beter is het volgens hem om gebouwen voor te sorteren op veranderingen in de toekomst. Door ze bijvoorbeeld te ontwerpen in een generiek systeem waarbij verschillende structuren logisch op elkaar aansluiten.

Het onderzoek Multifunk en multiflex wordt uitgevoerd door ANA architecten die in 2006 voor Lingotto vastgoed en Ymere ontwikkeling het multifunctionele, flexibele en veranderbare woon-werkgebouw Multifunk op IJburg (Amsterdam) realiseerde. Jannie Vinke (ANA architecten) presenteert het vooronderzoek waarin ze twintig gebouwen met een nadrukkelijke aandacht voor flexibiliteit in kaart bracht en onderling vergeleek, onder meer door de gebouwen in een matrix van flexibiliteit en bouwkosten te zetten. Uit deze vergelijking kan grofweg worden opgemaakt dat de meest flexibele gebouwen ook veruit het duurst zijn. Op zich geen opmerkelijke conclusie. Solids – bestemmingsvrije gebouwen die bij oplevering geheel vrij indeelbaar en in te richten zijn – zijn bijvoorbeeld heel flexibel, maar hebben ook heel veel geld gekost. Ook blijkt uit de vergelijking dat functietypologie en ontsluiting erg belangrijk zijn voor de uiteindelijke flexibiliteit van een gebouw in de gebruiksfase. Als alle uiteenlopende functies van een gebouw dezelfde lift moeten gebruiken, zo stelt Vinke, kan dat wrijving opleveren.

Multifunk Foto: Martin Gevonden

Architecten willen graag alles flexibel maken. De vraag is of gebruikers daar wel op zitten te wachten. Waar ‘functies’ in een gebouw worden benoemd, moet je eigenlijk ‘gebruikers’ lezen. Commerciële functies zijn winkeliers, woonfuncties zijn bewoners, educatieve functies zijn leraren en leerlingen, en ga zo maar door. In de introductie op het onderzoek stelt BNA-onderzoek dat ‘onze dynamische maatschappij vraagt om flexibele en multifunctionele gebouwen.’ Maar is dat eigenlijk wel zo? Wordt in de praktijk eigenlijk wel gebruik van gemaakt van die vooraf bedachte flexibiliteit? Maarten de Boer van de startende woningbouwvereniging 4 Winden stelt in de discussie later op de avond dan ook dat flexibiliteit geen doel moet zijn, maar een middel. Hij stelt dat een zekere ‘microflexibiliteit’ binnen woningen en wat meer vrijheid van gebruik en indeling voor grotere gebouwen wellicht al voldoende flexibiliteit biedt. En, zo stelt hij, laten we vooral niet de ‘spontane’ experimenten met multifunctionaliteit in leegstaande gebouwen vergeten mee te nemen in de analyse. Ook uit de reacties van aanwezige opdrachtgevers kon je opmaken dat de ambitie om een gebouw flexibel te maken vaak bij de architect vandaan komt en niet zozeer door de opdrachtgever gevraagd werd.

Het vervolgonderzoek van ANA architecten richt zich op gebouwen met ‘kleinschaliger, meer alledaagse en goedkopere vormen van flexibiliteit’ (MultiFunk van ANA architecten is daar, wellicht niet geheel toevallig, een voorbeeld van). BNA wil graag ‘de kansen en het succes van alledaagse flexibele gebouwen onderzoeken’. Doel van het onderzoek is te komen tot aanbevelingen voor het realiseren van flexibele en multifunctionele gebouwen. Mijn aanbeveling zou vooralsnog zijn: doe eerst onderzoek naar het doel, de behoefte van beoogde gebruikers en het daadwerkelijke gebruik van allerhande flexibele maatregelen, alvorens aanbevelingen met betrekking tot het middel, flexibiliteit, tot doel te verheffen.