Het boek Deventer van Matthew Stadler volgt architect Matthijs Bouw (One Architecture) en zijn plannen voor twee in onbruik geraakte ziekenhuiscomplexen in Deventer.
Elk verhaal is dol op een held, schrijft Matthew Stadler, maar hij ziet het als de taak van de architectuurcriticus om helden te onttronen, of op zijn minst om de mythe van de almachtige architect door te prikken en zo ruimte te maken voor de realiteit. Onmiskenbaar is Matthijs Bouw van One Architecture de hoofdpersoon van Stadlers boek. De vraag is of Stadler erin slaagt deze held te tonen als iemand die succesvol laveert tussen hoop en macht, de balanceeract die volgens Stadler de essentie is van het werk van de architect.
De eerste hoofdstukken doen het ergste vrezen, want dwepen met de Nederlandse cultuur en zijn hoofdpersoon is de Amerikaanse auteur ook het boek is Engelstalig niet vreemd. Als hij begin jaren negentig voor het eerst naar Nederland komt, wil hij meteen in Giethoorn gaan wonen, maar door de opmerking van Bouw dat je in een ansichtkaart niet kunt wonen, laat Stadler dat plan varen en vestigt hij zich in Groningen, waar de daklozen volgens hem in onberispelijk Engels de buitenlandse politiek van de USA bespreken. Gelukkig gaat onder deze glazuurlaag een oorspronkelijk en origineel architectuurboek schuil, dat er bewust voor kiest om in te zoomen op het alledaagse, en niet op het uitzonderlijke. Bovendien waaiert het op een aangename manier uit met historische, politieke en stedenbouwkundige uitstapjes. Stadler bedient zich daarbij naar eigen zeggen van romantechnieken, zo voegt hij gebeurtenissen samen en springt hij vrij om met de chronologie.
Het verhaal speelt zich af in Deventer, waar twee ziekenhuizen na hun fusie besluiten een nieuw gebouw neer te zetten aan de rand van de stad. Dat brengt de vraag met zich mee wat er moet gebeuren met de oude terreinen en gebouwen van het Sint Geertruiden Gasthuis en het Sint Jozef Ziekenhuis. In de loop van het boek blijken de oude ziekenhuizen, die zich heel verschillend ontwikkelen, symbool te staan voor de twee manieren waarop Matthijs Bouw architectuur bedrijft project en proces.
Sint Jozef is een dichtgeslibd en verrommeld ziekenhuisterrein uit de jaren vijftig, dat deels al is verlaten als Bouw erbij betrokken raakt en waar particuliere medische bedrijfjes hun intrek hebben genomen. Haast is geboden om de gebouwen te renoveren en de interne structuur van het complex te versterken. Het is typisch een project: niet lullen maar poetsen. Het enige bijzondere is dat Sint Jozef is gebouwd door Jan van der Laan, in de traditie van de Delftse School. Ondanks zijn orthodox-calvinistische achtergrond raakt Matthijs Bouw onder de indruk van het zware katholieke kloostercomplex.
Vermakelijk is hoe Bouw, samen met adviseur Karst Blijham, zijn spel speelt met de specialisten die er eigenlijk geen geld in willen steken: zij willen vooral dat het parkeerprobleem wordt opgelost en dat de naambordjes goed zichtbaar zijn. Stapje voor stapje laat hij ze naar voren struikelen, waarbij de ene investering de volgende uitlokt. Hij snijdt een zusterhuis rigoureus doormidden, gebruikt de kapel als apotheek en de symbolische klokkentoren als centraal trappenhuis. Hij betrekt kunstenaar Berend Strik nauw bij het ontwerp: beiden schaken op elkaars bord, kunst en architectuur lopen naadloos in elkaar over. Ook Bart Aptroot, wiens aantreden bij One Architecture een halt toeriep aan de chaos op het bureau, speelt een belangrijke rol bij Sint Jozef. Hoe respectvol de plannen zijn blijkt als het complex kort voor de start van de verbouwing als een donderslag bij heldere hemel op de rijksmonumentenlijst komt te staan en alles moet worden stilgelegd. Zonder moeite weet Bouw de monumentencommissie te overtuigen van de zorgvuldigheid van zijn ontwerp: binnen 48 uur is de toestemming rond. Een record.
Heel anders is de aanpak van Matthijs Bouw bij Sint Geertruiden, daar overheerst zijn geliefde proces. Eigenlijk lijkt het doek voor dit complex al gevallen verkopen aan een projectontwikkelaar die er een imitatie jarendertigwijkje op zal zetten , als er een nieuwe wind door het ziekenhuis waait: waarom niet zelf een goed plan voor het terrein ontwikkelen en dat verkopen aan de meest biedende? Op die manier kan het ziekenhuis zorgen dat er recht wordt gedaan aan het maatschappelijke karakter van zijn vastgoed en tegelijk een betere prijs bedingen.
Met een scherp oog voor detail beschrijft Stadler welke partijen bij dit complexe proces betrokken raken, of beter gezegd: welke personen. Want een project van deze omvang is mensenwerk en de architect is slechts één van hen. Dankzij de persoonlijk inzet en het onderlinge vertrouwen van onder andere twee lokale politici, een stedenbouwer, een interim-bestuurder van het gefuseerde ziekenhuis, adviseur Karst Blijham en architect Matthijs Bouw komt een bijzonder plan tot stand.
Ze besluiten op aanraden van Bouw het hoofdgebouw uit het interbellum te behouden en dat als inspiratiebron te gebruiken voor de invulling van de rest van het terrein. Niet door letterlijke imitatie van het gebouw zo bijzonder is het nu ook weer niet , maar door een familie van gebouwen neer te laten zetten, verwant in schaal, grondvorm, materiaal, vorm en stijl. Een contractueel vastgelegde ketenafspraak moet zorgen dat de projectontwikkelaar zich aan deze instructies houdt, bovendien zal Matthijs Bouw zelf namens de gemeente als supervisor optreden. Het blijkt een gouden greep: in plaats van de beoogde zes miljoen euro weet het ziekenhuis 23 miljoen voor het terrein te krijgen. Of moet je zeggen: het lijkt een gouden greep?
Het verhaal kantelt: de crisis breekt uit en een bitter gevecht ontspint zich. De ontwikkelaar vecht het plan aan en probeert het hoofdgebouw toch te slopen, waarop verontruste inwoners van Deventer het, uiteindelijk met succes, voordragen voor de monumentenlijst. Matthijs Bouw zit tussen twee vuren: het hoofdgebouw zelf interesseert hem niet echt, hij is vooral gefascineerd door de merkwaardige grondvorm die hij als een stempel voor het nieuwe terrein beschouwt, maar nu zit hij ineens opgescheept met een monument. Ook met de ontwerpen van KOW Architecten, het bureau dat door de ontwikkelaar is ingeschakeld voor het grootste deel van de nieuwbouw, is hij diep ongelukkig verschrikkelijke, ongeïnspireerde na-aperij en als supervisor heeft hij de macht om hun plannen te verwerpen. De projectontwikkelaar steigert, met een beroep op de gewijzigde marktomstandigheden wil hij van het hele plan af en gewoon rijtjeswoningen neerzetten.
Inmiddels houdt deze impasse al een aantal jaren aan: het terrein van Sint Geertruiden is een met hekken omzoomde kale zandvlakte, met in de zuidwesthoek het dichtgespijkerde hoofdgebouw. Het is jammer dat Stadler niet terugkijkt op de vraag hoe het nu zit met het evenwicht tussen hoop en macht. Heeft Matthijs, die er een hekel aan heeft als dingen stollen en die dus zweert bij een open proces en zo lang mogelijk vragen blijft stellen, de macht veronachtzaamd? Heeft hij zich teveel voor het karretje van het ziekenhuis laten spannen, dat mede dankzij zijn plan bijna viermaal meer geld voor de grond kreeg en vervolgens achterover leunde? Hoe slim was zijn beslissing om zich door de projectontwikkelaar in te laten huren als architect voor een deelproject en tegelijk als supervisor op te treden? Heeft zijn open manier van werken op cruciale momenten niet te veel onduidelijkheid gecreëerd?
Stadler stelt deze vragen niet en dat komt mede omdat hij zich bij zijn uitgebreide gesprekken met betrokkenen heeft beperkt tot de goodguys. Met projectontwikkelaar Synchroon heeft hij bijvoorbeeld nauwelijks gesproken, terwijl die toch een essentiële rol speelt in het proces.
Het boek eindigt opgewekt met een bezoek van Stadler en Bouw aan het krakkemikkige stadion van Go Ahead Eagles, dat vlak naast Sint Geertruiden ligt. Daar wint de thuisclub de beslissende wedstrijd tegen Volendam met 3-0, waardoor ze promoveert naar de Eredivisie. Als Stadler en Bouw langs de kale zandvlakte teruglopen zegt Bouw met stralende ogen: Misschien zal dit Synchroon een beetje hoop geven. Daarmee impliceert hij dat een beetje hoop voldoende is om de projectontwikkelaar de oorspronkelijke plannen alsnog uit te laten voeren. Dat klinkt wel erg machteloos.