Recensie

De flexibele stad

De flexibele stad van Tom Bergevoet en Maarten van Tuijl biedt alternatieven om de vastgelopen ruimtelijke ontwikkeling in Nederland weer op gang te brengen. Maar hoe realistisch en houdbaar zijn ze?

GAK-gebouw in Amsterdam: kantoorgebouw transformeert naar woongebouw. Pagina uit het besproken boek

“De noodzaak tot zo’n nieuwe ontwikkelwijze is evident. De ruimtelijke ontwikkeling in Nederland stagneert en de structurele leegstand van vastgoed en bouwrijpe grond neemt toe. Daarmee komt de leefbaarheid in onze dorpen en steden onder druk te staan.” Het is de sociaal maatschappelijke boodschap en onderbouwing van het boek De flexibele stad, oplossingen voor leegstand en krimp. De oorzaak van de vastgelopen stadsontwikkeling is niet de economische crisis, maar haar eigen systematiek. Groei van economie en inwoneraantal zijn de vormende factoren van stadsontwikkeling en zonder groei kan het systeem niet bestaan, waardoor het systeem an sich in crisis is.

De auteurs Tom Bergevoet en Maarten van Tuijl van temp. architecture zetten hun betoog direct op scherp door te stellen dat ze een oplossing hebben voor de systeemcrisis. Met het boek presenteren ze een nieuwe manier van ruimtelijk ontwikkelen. Het huidige proces van eindbeeldplanning is niet flexibel genoeg om op de onvoorspelbaarheid van deze tijd te kunnen reageren, met leegstand en braakliggende gebieden tot gevolg, aldus de auteurs. Wil men de stad flexibiliseren, dan moet het proces in kleinere tijdseenheden worden opgedeeld. Met tussentijdse herijkingen kan worden gereageerd op de maatschappelijke dynamiek. Behalve bij het onderdeel planning nog meer nadruk op tijd te leggen, verschuift ook het gewicht van de grootte van het getal naar de behoefte van de inwoner.

In afgelopen jaren heeft uitgeverij nai010 publicaties uitgegeven met titels als ‘de comeback, intrinsieke, hongerige, spontane en levende stad’. Deze ‘revival’ van stedenbouw gaat gepaard met de analogie van een stad met organische eigenschappen. De zoektocht naar nieuwe vormen van stadsontwikkeling zet zich af tegen het langetermijndenken en top-down planning. De flexibele stad voegt zich in een prille traditie van publicaties over tijdelijke en bottom-up benaderingen en is, zoals de meeste boeken in dit genre, primair een overzicht van mogelijke instrumenten en praktijkvoorbeelden. Voorbeelden die weliswaar inspireren, maar het trekken van algemene conclusies over deze nieuwe praktijken blijft voorlopig voorbarig.

Pagina uit het besproken boek

De publicatie is overzichtelijk opgezet. Allereerst omschrijven de auteurs het kader waartegen ze zich afzetten, namelijk de starheid van het proces van ontwikkeling. De demografische en economische groei heeft een bouweconomie opgeleverd die geijkt is op stabiele toename. Met de extrapolatie van winstmodellen kon men gaan speculeren. Met het wegvallen van groei functioneert het hele systeem niet meer omdat de toekomst zich niet langer laat voorspellen. Daarnaast levert de gestandaardiseerde bouweconomie een generiek product op dat niet klantgericht is en niet ingaat op lokale behoeften. Bovendien is door onze economische systeem afboeken niet aantrekkelijk, waardoor leegstand en braakliggende grond onbereikbaar worden voor creatieve initiatieven. Alles tezamen leidt dit tot een overaanbod, dat zich ruimtelijk manifesteert als leegstand en braakliggende gronden.

Om los van het oude systeem de ruimtelijke ontwikkeling te stimuleren, stelt het duo de flexibele stad voor, een alternatief dat meer past bij deze tijd en wel toekomstbestendig is. Door het planproces in kleinere fases op te delen ontstaat er een breed scala aan procesmatige, juridische, financiële en ruimtelijke instrumenten. Deze instrumenten kunnen worden ingezet om aan de randvoorwaarden van verschillende scenario’s te voldoen. Het uitgebreide overzicht van mogelijke instrumenten wordt afgesloten met zeventien voorbeelden van een flexibele stad.

Vooral deze laatste hoofdstukken bieden stof tot nadenken en verdere studie. Het instrument genaamd ‘verworven rechten’ zou voor vele binnenstedelijke opgaven een precedent kunnen zijn, want “in het Bouwbesluit van 2012 maakt de term rechtens verkregen niveau het mogelijk om bij herbestemmen niet meer de nieuwbouweisen voor de nieuwe functie, maar de eigenschappen van het bestaande gebouw als minimum kwaliteitsniveau te hanteren”. Het kan niet alleen de investering voor hergebruik van een pand verlagen, maar ook ruimte bieden voor andere woonconcepten.

Museumstraat Eindhoven. Pagina uit het besproken boek.

Een ander instrument is ‘precycling’: een tijdelijk bouwwerk moet demontabel zijn en de bouwmaterialen kunnen weer bij andere projecten worden ingezet. Tijdelijk gebruik kan een schakel zijn in een proces van stadsontwikkeling. Om te voorkomen, dat er veel afval ontstaat bij tijdelijke bouw kan ‘precycling’ ervoor zorgen dat ook het materiaal deel is van een keten. In het boek wordt het Zwitsers paviljoen van Zumthor voor de Wereldexpo van 2000 genoemd. Een ander voorbeeld is het 1:1 schaalmodel van een clubhuis van Mies van der Rohe in Krefeld, waarvan de materialen elders weer worden gebruikt.

De gelauwerde projecten als Schieblok in Rotterdam en het Open Lab Ebbinge in Groningen ontbreken uiteraard niet. Naast de vele vooral Amsterdamse voorbeelden met gebouwde oplossingen, zit er ook een project uit Eindhoven tussen dat als enige voorbeeld het mogelijke scenario van sloop toont. De geleidelijke ontruiming van een wijk wordt ceremonieel gevierd door de leeggekomen woningen als tijdelijk museum te gebruiken. Totdat de laatste woning leeg komt te staan, kunnen bewoners hun oude woning bezoeken om afscheid te nemen. Daarmee legt dit project een verband tussen demografische krimp en gevolgen voor de leefbaarheid. Museumstraat Eindhoven erkent het verdwijnen van de sociale structuur bij de sloop van de gebouwde structuur. Anders dan de meeste voorbeelden in de publicatie zal Museumstraat Eindhoven als citybranding project daarom niet hoog scoren.

De flexibele stad is een bruikbare studie die de gebreken van top-down planning aantoont. Het boek draagt echter een misleidende subtitel. Door het geven van ‘oplossingen voor leegstand en krimp’ beschouwen Bergevoet en Van Tuijl krimp gemakshalve als ruimtelijke krimp en niet als demografische krimp. In hun model voor flexibele gebiedsontwikkeling wordt bovendien uitgegaan van zeer opportunistisch scenario’s die aanleiding bieden voor herstellend ontwerp. Of de voorgestelde instrumenten daadwerkelijk functioneren in een wereld zonder groei moet nog blijken. De vraag is of de flexibele stad realistisch is wanneer demografische en economische krimp doorzetten.