Recensie

Nog niet verslagen

Gevloerd maar met een feestmuts op, de omslagfoto lijkt wel heel symbolisch voor de situatie van landschapsarchitecten en stedenbouwers in Nederland. Rob Dettingmeijer recenseert het Jaarboek Landschapsarchitectuur en stedenbouw 2013.

Nederland telde in 2013 vijftig procent minder landschapsarchitecten en stedenbouwers dan vijf jaar daarvoor. Die constatering is voor Jelte Boeijenga, lid van de selectiecommissie van het Jaarboek Landschapsarchitectuur en stedenbouw 2013, geen aanleiding om een sombere toon aan te slaan. Boeijenga voorziet een blijvende en mogelijk zelf groeiende behoefte aan landschaparchitecten en stedenbouwers. De selectiecommissie constateert dat de inrichting van de openbare ruimte werk blijft opleveren en dat daar nog steeds een hoofdrol voor de overheid ligt.
Nieuwe uitdagingen zowel in de vorm van ontwerpopgaven, als opvattingen over nieuwe verdienmodellen lijken echter meer kansen voor de toekomst te bieden. Het eerste thema dat in het Jaarboek aan de orde wordt gesteld is dan ook ‘de nieuwe professional’.

De 27 geselecteerde projecten worden ’thematisch’ gepresenteerd onder de noemers: Nieuwe professional, Lange adem, Ontwerp en techniek, en Bewezen ambacht. Vooral de ‘nieuwe professional’ en de elementen ‘ambacht’ en ’techniek’ worden kennelijk wezenlijk voor de productie en de toekomst geacht want ze zijn in de ondertitel van het Jaarboek gekomen.

Lange adem. Strijp S, Eindhoven. Ontwerp West 8. (Spread uit gerecenseerde publicatie)

Het begrip ‘nieuwe professional’ lijkt vooralsnog heel veel verschillende dingen te kunnen betekenen. Het meest in het oog springende voorbeeld is het project van Buro Harro, transitieteam DTO (Departement Tijdelijke Ordening) en beeldend kunstenaar Florentijn Hofman. Het project heeft veel publiciteit gegenereerd en produceert zeer aansprekende beelden. Door de ingreep werd een geliefde plek voor jong en oud. Alleen maar positief dus? De aanleiding is nogal negatief: door de vastgoedcrisis bleef een fors terrein in hartje Arnhem braak liggen. Het staat in de boeken als een toplocatie voor wonen, horeca en hip werken, vooral in de mode en design. De ontwerpers kwamen met het voorstel hier een tijdelijk stukje Veluwe te realiseren. Dat leek goedkoper en sneller en voor Arnhem ook logischer dan dure tijdelijke voorzieningen. De gemeente voelde wel voor het idee, maar echt vrolijk zag het eerste resultaat er niet uit. Pas toen het honderdjarige Burgers Dierenpark een kunstwerk aan de stad schonk werd het idee van het ‘pop-up park’ een succes. Het gigantische rozerode liggende ‘Aardvarken’, getooid met een gouden puntmuts werd de focus van een populaire speel- en hangplek waar ook de horeca bij floreert. Niemand moet er nu aan denken dat de oorspronkelijke plannen alsnog gerealiseerd zullen worden. In feite is er, in de beste tradities van het ‘ontwerpen voor de buurt’ en ‘kunst in de openbare ruimte’ uit de jaren zeventig, iets moois tot stand gekomen; een traditie waar ontwerpers tot voor kort juist heel schamper over deden.

Nieuwe professional. 7Seasons, Provenierswijk en Agniesbuurt, Rotterdam. Ontwerp Jacques Vink, Piet Vollaard e.a. (Spread uit gerecenseerde publicatie)

Ook het project ‘7Seasons’ doet, zij het op geheel andere wijze, denken aan de jaren zeventig. Hier zijn nog meer vrijwilligers nodig zijn om het project tot een succes te maken. Alleen draait het hier niet om tijdelijkheid, maar juist om het opbouwen van een langdurig bestendig draagvlak bij omwonenden. Het jaren ’70 vage doel van ‘leefbaarheid’ is in dit project vervangen door het meet- en telbare doel van ‘vergroting van de biodiversiteit’. Het zelfgeïnitieerde plan is een uitwerking van de winnende prijsvraaginzending voor de Green Architecture Competition. Twee Rotterdamse negentiende eeuwse wijken met ooit statige singels en straten worden doorsneden door een hooggelegen spoorlijn. Meer nog dan de singels en de binnenterreinen worden ‘de Bogen van het Luchtspoor’ de drager van het ontwerp. Er is “zeven jaar uitgetrokken om de bewoners bewust te maken van de noodzaak [van het plan] en om nieuwe biotopen te ‘kweken’.” Behalve architecten Jacques Vink en Piet Vollaard, telt het uitvoerende team onder meer biologe Carolien van der Graaf, ecoloog André de Baerdemaeker en medewerkers van ‘Season One’. Het project is afhankelijk van een legioen nog niet te becijferen stadsmensen met groene vingers en vrijwillige tellers. Het plan wordt op een aangename wijze met simulaties, grafieken en tactieken gepresenteerd. De focus van het ene ‘vrolijke monster’, dat tot onmiddellijk succes leidde, mist het project echter.

Ook bij de andere projecten in de categorie ‘nieuwe professie’ is vertrouwen nodig dat de plaatjes en praatjes inderdaad voldoende en snel genoeg realiteitswaarde krijgen om enthousiasme, maar ook voldoende tijd en geld te blijven genereren. Zelfs in Hilversum lijkt het slaagsucces van een relatief eenvoudig plan onzeker omdat de toekomstwaarde afhankelijk is van een samenwerking tussen landschapsontwerpers en een bedrijf voor computergames, die de verlaten gemeentewerf tot een paradijs gaan omtoveren door er gewoon rond te kijken. Dat geldt helemaal voor LAP Landscape & Urban Design. Het project is nog fantastischer in de beide betekenissen van het woord. Diep in Rusland maken ze huisvesting voor een kunstenaarsgemeenschap en een festivalterrein.

Ontwerp en techniek. Rijkere dijken. Ontwerp DELVA landscape architects, Dingeman Deijs architect. (Spread uit gerecenseerde publicatie)

Wat hebben deze nieuwe professionals voor kennis en vaardigheden nodig? Wat moeten ze aanleren in de opleiding? Of is het gewoon al doende leert men? Moet de opbouwwerker, die sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw steeds succesvoller uit naam van de buurt het autonome ontwerp kon saboteren of zelfs de ontwerper ‘die kon luisteren naar de gebruikers’ weer een praktijk gaan opbouwen?

Om echt de beroepen van landschapsarchitect en stedenbouwkundige als (academische) discipline of juist als ‘ambacht’ te redden is een diepgaander analyse nodig. Daarbij lijkt het begrip ‘craftmanship’ op de wijze waarop Richard Sennett het al in 2008 probeerde te definiëren een goed uitgangspunt. Nu de abstracte vormen van management met hun new speak en nadruk op kwantificeerbare efficiency en korte termijn winstmaximalisatie steeds meer lijken te falen liggen er zeker kansen.
Dat is misschien ook een manier om de merkwaardige scheiding tussen projecten die worden gepresenteerd als ‘ontwerp en (lees nieuwe) techniek’ en ‘bewezen ambacht’ op te heffen. Selectiecriteria worden dan de mate waarin ontwerpers kennis en vaardigheden bezitten om problemen in de ruimte en vooral de openbare ruimte op te lossen. Teveel lijken nu de voorbeelden van het ‘bewezen ambacht’ te demonstreren dat er best nog wel mooie dingen in het binnen- maar vooral in het buitenland gemaakt kunnen worden. De toekomst ligt volgens mij meer in de combinatie van het maken van mooie, goede en liefst ook nog duurzame omgevingen met het oplossen van nijpende problemen als radioactieve afvalberging tot het realiseren van rijkere in plaats van alleen maar hogere dijken.

Bewezen ambacht. Købmagergade, Kopenhagen Denemarken. Ontwerp Karres en Brands, Polyform. (Spread uit gerecenseerde publicatie)

Hoe noodzakelijk het is om het bestaansrecht van landschapsarchitectuur en stedenbouw voor het nieuwe Nederland aan te tonen, blijkt uit het mooiste staaltje masochisme in het Jaarboek. In het interview met minister Melanie Schultz (Infrastructuur en Milieu), stelt zij duidelijk dat ze meer gelooft in ‘businesscases dan in subsidies’. En ook al meent de jaarboekselectiecommissie dat de overheid een hoofdrol moet hebben bij de inrichting van de openbare ruimte, van Schultz valt geen regie of zelfs maar stimulans te verwachten al verwijst ze wel naar de door haar ministerie betaalde Delftse leerstoel van Wouter Vanstiphout. Zelfs als deze hoogleraar Design as politics in de selectiecommissie voor het volgende jaarboek benoemd wordt, zullen daar landschapsarchitectuur en stedenbouw als ontwerpende disciplines niet mee gered worden. Daarvoor is een overheid nodig die ruimtelijke ordening weer tot haar taak rekent en het niet laat verworden tot het handjeklap tussen marktpartijen op lokaal niveau. Het park en landschapsontwerp krijgen pas weer kansen als de prioriteiten van vrijwel iedere opdrachtgever niet uitsluitend bij onderhoudsarm en veilig wordt gelegd.