Op de Campus, de eerste fase van nieuwbouwwijk Overhoeks tegenover het Amsterdamse Centraal zijn de eerste woningen opgeleverd. Woongebouwen met kloeke namen als De Europa, De Oranje en De Zeven Provinciën staan statig langs het IJ. Maar waar op papier het loflied over stedelijkheid en functiemenging wordt geroemd, is daar in de praktijk bar weinig van te zien. Vincent Kompier ging kijken en kwam met een droge mond terug.
Iedereen kent de karakteristieke, 45-graden gedraaide toren Overhoeks, gelegen tegenover het Centraal Station van Amsterdam. Tussen 1967 en 1971 ontworpen door Arthur Staal fungeerde de toren jarenlang als burcht van Shell. Wie er niets te zoeken had kwam zowel toren als terrein niet op. De potentie van deze centrale plek aan het IJ, goed op de zon gelegen, is overduidelijk. De mogelijkheid om het terrein aan te kopen greep de gemeente Amsterdam dan ook met beide handen aan. In 2003 kocht zij de 20 hectare. Shell perkte haar activiteiten ruimtelijk in en werd beloond met een nieuw kantoor aan het IJ, ten westen van Overhoeks. Sindsdien is het in 2004 opgestelde Stedenbouwkundig Plan Shellterrein in uitvoering, echter door de economische crisis flink aan vertraging en verandering onderhevig. Een van de allereerste delen van het plan is nu opgeleverd.
De euforie om deze schitterende plek te kunnen bezitten heeft bij de aankoop ervan helaas geleid tot gebrek aan scherpte. Door verschil in inzicht in rekenmethode bleef de gemeente Amsterdam achter met een onvoorziene kostenpost van 30 miljoen euro. Die kostenpost legde een grote druk op de plannen en heeft ertoe geleid dat er gekozen is voor een voor Amsterdamse ongekend hoge dichtheid van 100 woningen per hectare – anderhalf keer Java-eiland-dichtheid. De ontwikkelende partners, de inmiddels opgegeven en uit de ontwikkeling teruggetrokken ING Real Estate, woningbouwvereniging Ymere en huurwoningontwikkelaar Vesteda hadden er een flinke kluif aan. De ingewikkelde randvoorwaarden zijn door een gemengd (publiek-privaat) team van ontwerpers vakkundig opgepikt en in de plannen verwerkt. Het zijn niet de minste die deel namen aan het Team Atelier Shell: Jaap van den Bout, Ton Schaap, Mark van der Heide, Alexandra Lee, Esther Reith, Simon Sprietsma, Jan Stigter en Geurts & Schulze. De landschappelijke inbreng kwam van Michael van Gessel.
Het plan voor het gehele ex- Shellterrein bestaat uit drie delen: de Strip, De Scheg en de Campus. De Strip is de zone direct achter de toren Overhoeks. In deze zone is een aantal hoogbouwtorens tot 110 meter hoog gepland, parallel aan het bestaande Groot Laboratorium van Shells huisarchitect Kees Abspoel dat tussen 1929 en 1939 is gebouwd en nu tijdelijk wordt gebruikt door hippe mediabedrijven als De Correspondent. De Campus ligt westelijk van de Strip en is bedoeld als ‘residentieel’ woonkwartier met appartementengebouwen. Tussen Campus en Strip ligt een wigvormige open, groene ruimte die zich naar het IJ toe verbreed, de Scheg. Tussen de Campus en het IJ ligt eveneens een groene zone: het Oeverpark, vormgegeven door landschapsarchitect Bram Breedveld. Plan is om in het gehele gebied 2.200 woningen en 130.000 m2 kantoren, bedrijven en voorzieningen te realiseren.
Het plan voor de Campus bestaat uit 29 bouwblokken, waarvan twee bestemd als kantoor en een als school. De 26 overige blokken zijn woongebouw, alle dicht op elkaar gebouwd, omgeven door groen. Van de 29 blokken zijn er nu zeven gebouwd. Door de economische crisis is het nog maar de vraag of de andere 22 blokken gebouwd gaan worden. Het idee om een residentieel woonkwartier met meer dan 2.000 woningen voor ‘progressieve en conservatieve rijken” (Stedenbouwkundig Plan) te bouwen blijkt niet crisisbestendig.
Inspiratie voor het stedenbouwkundige plan is opgedaan bij het paviljoenconcept van klassieke universiteits- en ziekenhuiscomplexen die rond 1900 zijn gebouwd, zoals in Amsterdam het Wilhelmina Gasthuis of Jefferson universiteit in Charlottesville, Virginia Amerika. De overbekende blokken-aan-de-straat-verkaveling is hier afwezig, kenmerk is dat de gebouwen ‘omspoeld’ worden door groen. Belangrijk, aldus het Stedenbouwkundig Plan, is een gemeenschappelijk uitgangspunt voor typologie en architectuur. Dit is niet vanzelfsprekend, denk bijvoorbeeld aan het Chasséterrein in Breda van O.M.A. dat eveneens volgens een campusmodel is ontwikkeld. Daar is sprake van vrij in de ruimte geplaatste stedelijke blokken met elk met een eigen typologie. In het geval van Overhoeks is dit gemeenschappelijk uitgangspunt volgens het SP belangrijk, omdat de blokken dicht op elkaar worden gebouwd. Alleen groen kan de functie om alles bij elkaar te houden niet vervullen. Inventief is de oplossing om bijna al het parkeren onder de gebouwen te situeren. Dat gebeurt uiteraard vaker, maar hier is gekozen om het parkeren niet volledig verdiept aan te leggen. Daartoe zijn op het bestaande maaiveld parkeersouterrains gebouwd en is het gebied opgehoogd van +1 meter NAP naar +3,20 meter NAP. Zo liggen de bouwblokken hoger ten opzichte van de omgeving, wat zowel mooi als praktisch is, de woningen hebben een beter zicht op het IJ en het ‘podium’ waar de woningen op staan geeft een prettige distantie tot de openbare ruimte.
Die keuze leidt tot getrapte overgangen in type ruimtes: de laag gelegen openbare straat, dan een strook openbaar groen, vervolgens het gemeenschappelijk/collectieve groen dat iets hoger ligt, dan het privégroen dat bij het begane grondappartement hoort en dan de voet van het gebouw. De uitvoering heeft on-Amsterdamse allure. En dat is een compliment. De goed gedetailleerde mooie materialen van zowel openbare als collectieve ruimte en groen komen in Amsterdam nog (te) weinig voor. Toch werkt deze ruimtelijke getraptheid in de praktijk niet. De ruimtes tussen de blokken zijn weliswaar openbaar toegankelijk, maar deels privé-eigendom. Gebrek aan eenduidige vormgeving leidt tot ‘verboden toegang voor onbevoegden, eigen terrein, geen doorgaande weg’-borden die het openbaar toegankelijke karakter afzwakken en het privé-enclavekarakter versterken. Iets wat elders in Amsterdam bij het GWL-terrein en het Funenpark – beide ook losse blokken in het groen in een flinke dichtheid – niet voorkomt.
De zeven blokken tonen een staalkaart aan architectuur. Van het spierwitte blok van Mecanoo architecten via het Costa del Solkleurige gele bakstenen woonblok van Baneke architecten tot aan de Zwezerikkleurige natuurstenen blok van Jo Coenen. Tot zover de eerste rij. Nadeel van de gekozen opzet is dat de eerste rij het zicht op het IJ voor de blokken erachter ontneemt. Zo hebben de kopers van de blokken van Tony Fretton en Alvaro Siza pech, want tweede rang. Waar in het stedenbouwkundig plan gerept wordt van het belang van een gemeenschappelijk uitgangspunt voor de architectuur is daar in de praktijk weinig van te zien. De blokken hebben eenzelfde getrapte opbouw. Mis gaat het bij het afstemmen van materiaalgebruik – baksteen en natuursteen – en het kleurgebruik van de geveldelen. Het ontbreken van afstemming zwakt de bedoelde samenhang af, samenhang die de hoge dichtheid wel vereist. De zeven blokken verhouden zich nu tot elkaar als een groep mensen die uitgenodigd zijn voor een feestje waarbij een ieder de dresscode op eigen wijze heeft geïnterpreteerd. Een goedkoop C&A-pak staat lukraak naast een Ermenegildo Zegna, een SuitSupply-maatpak naast een vintagetweedehandsje, een Oger naast een Armani. Iedereen staat tegen elkaar aan te leuteren zonder maar een moment naar elkaar te luisteren.
Daarnaast speelt zich op een paar kilometer Noordelijke IJ-oever een stedenbouwkundig interessante paradigmawisseling af. Ten oosten van Overhoeks ligt het IJplein uit 1982, een ontwerp van O.M.A. Destijds 100% gebouwd als sociale woningbouw. Deze wijk richt zich met haar open bouwwijze in het groen volledig op het IJ: open en toegankelijk. Dertig jaar na IJplein wordt iets verderop voor een ‘campusmodel’ gekozen, gevuld met topsegment wonen. Mensen die veel geld betalen voor een woning willen graag beschermd wonen. Dan is een enclaveachtig campusmodel een fijne, elegante oplossing. “Wonen op de VIP-tribune van Amsterdam” zoals de verkoopfolder belooft. Pech voor hen die er niet wonen, want zij hebben daar niets te zoeken. Daardoor dringt zich de brandende vraag op waarom op deze plek aan het IJ is gekozen voor het campusmodel. Het volstrekt contextloze karakter van deze campus maakt dat het net zo goed op iedere willekeurige plek in Nederland gebouwd had kunnen worden.
Waar de keuze voor het campusmodel vanuit markttechnische overwegingen nog is te begrijpen is, is het veel problematischer dat die campusmodelkeuze iedere mogelijkheid tot alledaagse stedelijkheid op deze plek uitsluit. Naast de Campus blingblinkt het ultrahippe, megafotogenieke en drukbezochte EYE filmmuseum van Delugan Meissl. De daarnaast gelegen Overhoekstoren wordt verbouwd tot hip dancecentrum met een overvloed aan cafés, restaurants en clubs en zal Amsterdam (-Noord) ongetwijfeld ‘op de kaart te zetten’ zoals dat in dat ronkende pr-jargon heet. Toch steekt het dat voor de meest geweldige plek van Amsterdam gekozen is voor een enclavewoonbuurtje. Hier regeert het geld en niets anders. Dat ontwikkelaar ING geen risico wilde nemen en heeft aangedrongen op een 100% duur woonprogramma, alla, daar is hij ontwikkelaar voor. Maar dat een gemeente die voortdurend het loflied zingt over stedelijkheid, functiemenging, ontmoeting en wat Jane Jacobs allemaal nog meer predikte, dit hier heeft toegestaan is onbegrijpelijk. Er is nog geen kop koffie te krijgen voor wie niet in EYE of Toren Overhoeks wil zitten. Wandelen door de Campus en Oeverpark om van langsvarende boten te genieten wordt zo een doodsaaie ervaring die eindigt met een droge mond en bittere smaak.
Wat overblijft, is een als buitenaardse satelliet neergedaald wezensvreemd autistisch half openbaar toegankelijk woongebiedje waarmee onrecht wordt gedaan aan deze topplek voor wie er niet woont. Een plukje dicht op elkaar gebouwde topsegmentwoningbouw in een gevarieerd architectonisch jasje kun je ‘Campus’ noemen, maar is dat niet. Laat staan dat hier een mooi nieuw en bruikbaar stuk stad aan het bestaande Amsterdamse stedelijk weefsel is toegevoegd. Ironisch genoeg past dit campusplan in de stedenbouwkundige traditie die Amsterdam-Noord kenmerkt: een stadsdeel waar het experiment niet wordt geschuwd. Denk aan de vele tuindorpen, de grootschalige flatwijk Molenwijk, het Plan Van Gool, of de eveneens half afgebouwde want onverkoopbare ’tuindorp van de 21e eeuw” De Bongerd van Rudy Uytenhaak. Maar het is vast geen opzet geweest van ontwerpers en ontwikkelaar om in dit illustere rijtje opgenomen te worden.
Gelukkig ligt het omgewoelde terrein achter de eerste fase van de Campus te smachten op een betere, alledaagse, de plek waarderende invulling. Tip: maak er geen 100% woongebied van. Want als deze Campus Overhoeks iets bewijst is het de stelling dat ‘wonen’ de minst stedelijke functie is die er bestaat.