Feature

Belgische toestanden graag!

Brussel verschijnt als een naakt canvas waarop verschillende verhalen en ideaalbeelden als losse en veelkleurige lijnen kunnen worden neergezet. De onmogelijkheid Brussel tot één verhaal te fixeren, haar identiteitsloosheid, boeit en verleidt. Dit citaat van de Belgische sociologe Nadia Fadil verklaart waarom 23 stadsontwikkelaars uit Rotterdam op een zonnige dag in mei de Brusselse praktijk van het Wijkcontract gingen bestuderen; projecten die tot stand komen door de integrale investeringen in buitenruimte, sociale woningbouw, participatieve projecten, duurzaamheid en/of sociaal-economische projecten.

Park L28

In de vergelijking met de Rotterdamse praktijk van wijkontwikkeling dient zich een paradox aan, hoe kan het dat in het politieke en bestuurlijke pandemonium van de stad Brussel zo’n helder, alomvattend en ontspannen stadsontwikkelingsinstrument bestaat, terwijl in het overgeorganiseerde concern Rotterdam, dat wat er in een wijk geïnvesteerd wordt zo ondoorzichtig, politiek-bureaucratisch en schijnbaar toevallig tot stand komt?

De Expeditie Brussel werd geïnitieerd en georganiseerd door AIR met Aglaée Degros (Artgineering) als reisleidster. Degros is sinds een aantal jaren actief betrokken bij de praktijk van de Wijkcontracten en publiceerde onlangs een boek over verschillende Wijkcontract-projecten, ontworpen door een verscheidenheid aan bureaus. Expeditie Brussel voert ons onder meer naar park L28. L28 is een groene ader in een verlaten spoorvallei aan de rand van het centrum in de wijk Sint-Jans-Molenbeek. Een spannende komvormige ruimte die langzaam ontgonnen wordt via evenementen, met ruimte voor creativiteit en vanuit de betrokkenheid van bewoners. Twee bezige buurvrouwen bouwen een onderkomen voor kippen, ganzen en een paar schapen, bejaarde Brusselaars scharrelen in een moestuin die er al eerder was, een clubje ambtenaren drinkt koffie in een kas met een lunchcafeetje, en hier en daar staan paviljoentjes, objecten en installaties van verschillende ontwerpers. Aan het ene uiteinde van het met een schapenhek afgezette park staat een uitgebrand spoorhuisje en aan het andere uiteinde begint een groene wildernis met een paar provisorische zwervershutten. Het lineaire park heeft een Belgische charme, alles rommelt in relatieve vrijheid wat langs elkaar heen waardoor het uitnodigt om mee te doen.

Plangebied, foto auteur.

De eerste stap in de richting van dit park is gezet met het wijkcontract Schelde-Maas dat van 2004 tot 2008 liep. Benoît Moritz van het Brusselse architecten- en planningsbureau MSA realiseerde hier onder andere het kleine speelplein Dubrucq. Tijdens de uitvoering van het wijkcontract besefte men dat er onder bewoners grote behoefte bestond aan groene ruimte in deze dichtbebouwde omgeving. “Het kleine gemeentepark was hierbij de trigger van het transformatieproces voor de volledige zone. Het gewest kon overtuigd worden om het volledige terrein van NMBS holding over te kopen en op de 4,5 ha spoorlijn van het tracé van Lijn 28 een park aan te leggen.”1

Het wijkcontract is een middel dat oorspronkelijk is ontwikkeld om noodzakelijk kwaliteitsherstel van de openbare ruimte (stoep, stoeprand en weg) te financieren. Gaandeweg – ingegeven door de ontwikkeling van burgerparticipatie in de tweede helft van de jaren ’90 – ontstond er extra aandacht voor de complexiteit van het gebruik van openbare ruimtes. In 2010 is met de introductie van de Duurzame Wijkcontracten het doel verder verschoven naar het realiseren van synergieën tussen openbare ruimtes, gebouwen en socio-economische of culturele projecten. Maar wie besluit nu wat er waar geïnvesteerd wordt?

Park L28, foto auteur

Het gewest (één van de vele bestuurslagen in Brussel) stelt 15 tot 25 miljoen euro ter beschikking. Ze definieert het projectgebied en geeft een algemene richting mee over bijvoorbeeld het aantal te realiseren sociale huurwoningen. Voorwaarde is dat het geld in vier jaar besteed is, anders gaat het terug. Vervolgens wordt een (stedenbouwkundig of ontwerp-) bureau gevraagd om samen met de wijk en onder projectleiding van de gemeente te onderzoeken waar het geld het meest rendeert. Vertrekkend vanuit de openbare ruimte en met artsen en scholen als belangrijke informatiebronnen, leidt dit onderzoek tot een integrale investeringsagenda. Een stadstuin hier, een pleintje daar door een weg af te sluiten, een blok sociale woningbouw op de hoek, een loopbrug over een verkeersplein, het stimuleren van woningonderhoud of werkgelegenheidsprojecten. Alle projecten ontstaan vanuit een integrale blik op het gebied.

Het is opvallend dat ontwerpers een centrale en beslissende rol spelen in het onderzoeken, toekennen en begeleiden van de investeringen. Het idee hierachter is begrijpelijk. In het ultragepolariseerde Brussel met lokale, regionale, nationale en Europese scheidslijnen en belangen is een onafhankelijke partij nodig om het algemeen belang te hoeden. Reden ook waarom Degros destijds als coördinerende partij voor het wijkcontract is aangesteld. De resultaten van de holistische aanpak zijn verrassend. Er is bijvoorbeeld ruimte voor experiment (en dus ook ruimte voor falen), er zijn verschillende kleinere ingrepen die verder kijken dan een icoonproject en er is een instrument als een bewonersprijs. Samen zorgen deze tactieken voor een ontspannen, pluralistische en succesvolle manier van stad maken. Met juweeltjes als L28 en het op een steile helling gelegen Koningin Groenpark met sociaal restaurant. Maar ook minder geslaagde ingrepen, zoals het tijdelijke experiment om het Hertogin van Brabantplein in Sint-Jans-Molenbeek autovrij te maken en waar een vrouw van Marokkaanse afkomst ons persoonlijk kwam vertellen dat het idioten waren die dit bedacht hadden.

Expeditieleden, foto auteur

Wat valt er nu vanuit Brussel te leren voor de Nederlandse – en in het bijzonder de Rotterdamse – praktijk? Met de overgang op 19 maart van de besturende deelgemeentes naar adviserende gebiedscommissies als meer a-politieke vorm van lokale democratie is er in Rotterdam namelijk een interessante nieuwe ruimte voor stadsontwikkeling ontstaan. Voortaan geen deelgemeentebegroting meer maar een gebiedsplan waarin de prioriteiten en knelpunten in de wijken vermeld staan. Een gebiedsplan dat gebaseerd is op de onderliggende enquêtes van de wijkprofielen, gevormd door gesprekken met stedelijke partners als woningbouwcorporaties en politie, vertaald in DIN’s (Doel-Inspanningen-Netwerk) en getoetst middels een participatieproces. Veertien ambitiedocumenten worden door het college van B&W gehonoreerd, door de gemeenteraad vastgesteld en door de gemeentelijke diensten (tegenwoordig clusters van het concern Rotterdam) vertaald in uitvoeringsprogramma’s met ‘gemeentelijke producten’.

Dit zorgvuldige bureaucratisch-politieke proces is tegelijk de kracht – tot in de puntjes gebaseerd op de cijfers – als ook het risico. Daar waar bij een Brussels wijkcontract een bepaalde lichtvoetigheid en ontvankelijkheid voor toevallige lokale initiatieven en condities lijkt te zijn, is de vraag in Rotterdam in hoeverre de invulling en uitvoering van de ambities uit het gebiedsplan open staan voor maatschappelijke initiatieven en verassing. Hoe wordt concreet invulling gegeven aan het in het collegeakkoord opgenomen Right to Challenge, waarbij burgers een dienst of voorziening over kunnen nemen als zij dat beter en slimmer kunnen?
De eerste voorzichtige stappen zijn nochtans gezet. In Delfshaven bijvoorbeeld is naast Right to Challenge ook het idee Right to Cooperate opgenomen in het gebiedsplan. Gemeentelijke diensten of partijen zouden hun dienstverlening rondom lokale initiatieven en netwerken moeten organiseren als deze zelf kunnen en willen bijdragen aan brede maatschappelijke doelstellingen. Dit is maar één voorbeeld van nieuwe praktijken die de veranderende rollen en het speelveld van stedelijke ontwikkeling adresseren. Het is interessant om te zien welke andere innovaties de komende tijd de kop op gaan steken bij de nieuwe praktijk rondom de gebiedsplannen en hoe zij de synergie tussen overheid en maatschappelijke initiatieven versterken. Laat de verrassende en lerende Brusselse praktijk van het wijkcontract daarbij een inspiratiebron zijn. Meer Belgische toestanden graag!