Recensie

Radical Pedagogies: omgewoeld architectuuronderwijs

Radical Pedagogies lijkt een verdwaald kind in de Arsenale waar gedurende de 14de architectuurbiënnale Monditalia te zien is, een multidisciplinaire ‘scan’ van het Italië tussen 1914 en 2014. Met Radical Pedagogies geeft Beatriz Colomina een anekdotisch beeld van zestig internationale architectuuropleidingen die in de naoorlogse periode een radicale wending hebben ondergaan.

Mei 1968 in Milaan: Giancarlo de Carlo debatteert met Ginemilo Simonetti te midden van studenten die de 14de Triennale van Milaan bezetten. Print screen website Radical Pedagogies.

Foto’s, originele documenten, studententijdschriften, ontwerpen en enkele videobeelden zijn gerangschikt in een tijdlijn. Wie om uitleg verlegen zit kan van een batterij scheurkalenders een A-4tje meenemen, waarvan enkele teksten ook op de gelijknamige website staan. Wat Radical Pedagogies toont is een tussentijds verslag van een onderzoeksproject-in-uitvoering. Beatriz Colomina (hoofd van de afdeling Media and Modernity van Princeton University) heeft een slimme manier ontwikkeld om via een breed PhD onderzoeksprogramma tentoonstellingen te maken die een groot publiek moet aanspreken. Ze vraagt haar promovendi een deel van hun bevindingen al vroeg te delen om deze vervolgens in te passen in een gezamenlijk themaproject. De voorgenomen – en mogelijk premature – tentoonstelling, eigenlijk een bijproduct van de studies, leidt bij de onderzoekers tot teamgeest, onderlinge uitwisseling, wederzijdse inspiratie, een gedeelde deadline en verhoogde zichtbaarheid van hun onderzoek. Op deze manier ontstonden de tentoonstellingen Clip/Stamp/Fold: The Radical Architecture of Little Magazines 196X-197X en Playboy Architecture, 1953-1979, die beide te zien zijn geweest bij Bureau Europa in Maastricht.

Vergeleken met deze twee tentoonstellingen spreekt Radical Pedagogies misschien wat minder tot de verbeelding. Dat komt omdat omwentelingen, crises, experimenten en doorbraken in het architectuuronderwijs slechts indirect in beelden zijn te vangen. Ze leveren vooral verhalen op en die worden mondjesmaat verstrekt omdat het onderzoek nog loopt. In een extreem geval zal het nog heel moeilijk worden het verhaal te reconstrueren. Zo was ‘Taller Total’ een gevolg van de heftige studentenopstanden die in 1969 Córdoba (Argentinië) teisterden. Op de Facultad de Arquitectura y Urbanismo werd ineens alles ter discussie gesteld: niet alleen het gangbare professionalisme en de rol van de architectuur in het zich nog als ontwikkelingsland beschouwende Argentinië, maar ook de verkokering van leervakken, de hiërarchie van docenten en studenten, de gelaagdheid in jaargroepen en het beoordelingssysteem. In een soort dynamische heksenketel wilde men het bewustzijn versterken dat alles met alles te maken had. Na de dood van Isabel Peron en de coup d’état van Jorge Videla volgde het roemloze einde van dit ongecoördineerde experiment. Omdat niemand in de opwinding eraan had gedacht ook maar iets te bewaren blijft er voor een historicus niets anders over dan de verhalen op te tekenen van degenen die het hebben meegemaakt, mogelijk geïnfecteerd met allerlei romantische mythologie.

Radical Padogagies. Foto Bruno Cordioli

Clusters
De zestig cases die in Radical Pedagogies de revue passeren roepen de vraag op of er algemene patronen zijn te ontdekken in de politieke, economische en institutionele omstandigheden waaronder de roep ontstaat het roer eens helemaal om te gooien. Ik heb ze op een kladblaadje uitgezet met een geografische verdeling op de x-as en de jaartallen op de y-as. In de puntenwolk die zo ontstaat zie je een aantal concentraties. Uiteraard is er heel wat opstandigheid te melden in het eind van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig (gebeurtenissen na 1985 neemt Colomina niet meer op). Maar in de jaren vijftig zijn er boeiende vernieuwingspogingen in de Verenigde Staten, de Latijns-Amerikaanse landen, Duitsland (Hochschule für Gestaltung, Ulm) en Italië.

Zo is er een intrigerend clustertje Verenigde Staten/jaren vijftig. Voor het om- en uitbouwen van de Amerikaanse opleidingen die eind 19de eeuw werden opgericht naar een Frans Beaux-Arts model, werden Europese docenten ingevlogen. Het modernste land ter wereld moest de broodnodige culturele moderniteit uit het oude continent halen. In haar recente overzichtswerk Architecture School heeft Joan Ockman dat allemaal geboekstaafd. Bij Colomina gaat het echter niet over Gropius in Harvard of Mies in ITT, want dat was al mainstream in 1945, het jaar waarmee Colomina’s overzicht begint. Zij richt zich op betrekkelijk geïsoleerde omgevingen, zowel binnen als buiten de gevestigde instituten.

Zo is er het  avonturenverhaal over de ‘Texas Rangers’ al in 1995 opgetekend door Alexander Caragonne. De Britse Wittkower-leerling Colin Rowe en de Zwitserse Corbusier-medewerker Bernard Hoesli mochten een compleet curriculum ontwerpen voor de Universiteit van Austin ‘in the middle of Texas’. In 1954 baseerden ze een formalistisch leerprogramma op het Maison d’artiste van Theo van Doesburg en het Maison Domino van Le Corbusier. Dat waren de twee zielen in de borst van de moderne architectuur. John Hejduk ontwikkelde vervolgens het ‘nine square problem’: studenten moesten binnen een strak kader naar vrijheid zoeken en leerden zo omgaan met formele vraagstukken, zoals de verhouding tussen open en gesloten, centrum en periferie, wand en kolom. Het hield slechts twee jaar stand maar had een virale uitwerking: John Hejduk vertrok naar de Cooper Union, Rowe naar Cornell University en Hoesli naar de ETH in Zurich. Via Hejduk en Rowe loopt er ook een lijn naar het New Yorkse Institute for Architecture and Urban Studies, dat in 1965 door Peter Eisenman werd opgericht en begin jaren zeventig uitgroeide tot niet-universitaire denktank, een ‘instituut buiten de instituten’. In zijn rol als vluchtverkeersleider kreeg Eisenman ook de eer de Italianen Aldo Rossi en Manfredo Tafuri in de Verenigde Staten te hebben geïntroduceerd.

Print screen website Radical Pedagogies.

Transatlantische invloeden waren er al eerder. In 1951 werd Pietro Belluschi (uit Portland, Oregon, van Italiaanse afkomst) decaan van het Massachusetts Institute of Technology (MIT). Daar trof hij György Kepes aan die daar al vier jaar eerder het Visual Department had opgericht. Kepes had toen al een zwerftocht achter de rug waarin hij in Berlijn, Londen en Chicago veel optrok met László Moholy-Nagy; vanuit MIT onderhield hij contacten met Buckminster Fuller, Charles Eames, Norbert Wiener en vele anderen. Net als Moholy-Nagy had Kepes  tijdens de oorlog het Amerikaanse leger adviezen gegeven over camouflage. Binnen MIT vond hij een niche om een met de moderne wetenschap en techniek verenigbare esthetica te ontwikkelen. Het resulteerde onder meer in Kevin Lynch’ The Image of the City, maar ook haalde Kepes banden aan met Italianen als Pier Luigi Nervi en Ernesto Rogers. Rogers’ bureaugenoot bij BBPR, Peresutti arriveerde in 1952 in Princeton University waar de legendarische Jean Labatut (ook iemand met camouflage-ervaring) Director of Graduate Studies was. Peresutti verdedigde de waarde van de traditie en de belevingswaarde van het bestaande, zoals dat ook door het door Rogers geleide Casabella-Continuità werd gedaan. In zijn recent verschenen  Architecture’s Historical Turn heeft Jorge Otero-Pailos de banden tussen het Italiaanse debat en de rooms-katholiek geïnspireerde fenomenologie van Labatut uit de doeken gedaan: het is onontbeerlijke lectuur voor wie het werk van Princeton-leerlingen als Charles Moore wil doorgronden.

Italië
On een mum van tijd zijn de pijlen, lijntjes en kringetjes die ik in mijn puntenwolkje ben gaan tekenen een rizomatische kluwen geworden. Zo gaat dat met geschiedenis. Maar op gevaar af het simpeler te maken dan het is, zie ik toch een overheersend patroon: horizontaal de concentratie van radicalisme tussen 1963 en 1973, verticaal de kolom Italië. Waar die elkaar kruisen zien we drie belangrijke centra van radicale onderwijsactiviteit ontstaan: Venetië, Milaan en Florence. De belangrijkste personen – Giancarlo de Carlo, Aldo Rossi, Manfredo Tafuri – gingen in 1963 een heftige confrontatie aan. In Arezzo sloeg de vlam in de pan. De kantoormachinefabrikant Olivetti had daar het Hotel Continentale voor twee weken afgehuurd om met dertig, zorgvuldig geselecteerde postgraduate studenten van diverse universiteiten seminars te houden met als onderwerp ‘De stad en haar regio’. Het idee was om door middel van geïntegreerde, interdisciplinaire en flexibele planning op regionale schaal het vak stedenbouw geschikt te maken voor de gevolgen van de recente economische groei en interne migratie. Het initiatief werd ondersteund door veel linkse intellectuelen waaronder de nog jonge Tafuri. Rossi vond dat allemaal veel te technocratisch en te meegaand. Hij stelde voor een theorie te ontwikkelen die de stad zou analyseren als een assemblage van afzonderlijke ‘stedelijke artefacten’, ieder verbonden aan een unieke ‘locus’, kortom een theorie van de architectuur van de stad zoals de titel van zijn drie jaar later te verschijnen boek duidelijk maakt.

Print screen website Radical Pedagogies.

Arezzo was een pandemonium, waarin op vijandige manier werd gediscussieerd. Politieke onrust bepaalde al ver voor het legendarische jaar 1968 de Italiaanse universiteiten. Maar desondanks konden daar de intellectuele posities zich uitkristalliseerden die later zo invloedrijk bleken. Binnen het Instituto Universitario di Architettura di Venezia (IUAV) radicaliseerden Tafuri’s denkbeelden tot de ‘historische kritiek’ en aan de Politecnico di Milano werkte Rossi zijn theorie uit tot een pedagogie van onderzoek en ontwerp. Hij werd daar in 1971 geschorst vanwege zijn steun aan de opstandige studenten, maar vond een nieuw onderkomen aan de ETH in Zürich.

De Italiaanse ontwikkelingen zijn nu bijna wereldwijd geabsorbeerd (en soms getrivialiseerd). Maar de achtergrond ervan is sterk gebonden aan de discussies die linkse intellectuelen in Italië voerden binnen de Communistische Partij en de parallelle bewegingen Operaisme en Autonomia. Voor niet-Italiaanse lezers heeft Pier Vittorio Aureli dit onlangs helder beschreven in zijn The project of autonomy.  Deze politieke lading vormde ook het voertuig van de eerste verspreiding van dit Italiaanse gedachtegoed. De Parijse événements du mai van 1968 leidden tot het uiteenspatten van de École des Beaux-Arts in verspreide Unité’s Pedagogiques. Maar Franse studenten hadden al veel eerder hun heenkomen gezocht in Venetië of, zoals Bernard Huet, er hun eerste contacten gelegd. Voordat Rossi’s en Tafuri’s boeken in het Engels (en het Nederlands) verschenen waren ze al in het Frans en het Spaans vertaald.

Engagement?
Via Spanje komen we terug bij Colomina. Zij studeerde aan de Escuela Técnica Superior de Arquitectura de Barcelona (ETSAB) en maakte met enkele andere Tafuri-bewonderaars het tijdschriftje Carrer de la Ciutat (1977-1980). Acht jaar geleden vertelde ze in het tijdschrift assemblage dat ze zich realiseerde nu zelf geschiedenis te zijn geworden, in een bibliotheek had ze een student zien studeren in Carrer waaraan ze met evenveel hartstocht had gewerkt als waarmee ze zich tegen het Franco-regime had verzet. Die episode heeft nu een plaats gekregen in haar eigen onderzoeksprogramma en tentoonstelling.

Print screen website Radical Pedagogies.

Colomina is schatplichtig aan Tafuri en dat verklaart wellicht waarom ze zo’n nadruk legt op de Italiaanse ontwikkelingen en waarom Radical Pedagogies uitgerekend in het Monditalia-gedeelte van de biënnale is ondergebracht. Maar het werpt ook licht op iets anders, namelijk de enigszins activistische en ‘radicale’ woorden waarmee ze de drijfveer achter het onderzoeksproject in the Architectural Review toelichtte: ‘Architectural pedagogy has become stale. Schools spin old wheels as if something is happening but so little is going on. Students wait for a sense of activist engagement with a rapidly evolving world but graduate before it happens. The fact that they wait for instruction is already the problem. Teachers likewise worry too much about their place in the institutional hierarchies’. Hallo Delft! Herkennen jullie iets?

Spreekt hier alleen het jeugdsentiment van een inmiddels gevestigde generatie die ‘het allemaal nog heeft meegemaakt’? Een weemoedig terugdenken aan de adolescentie waarin je je ergens hartstochtelijk voor inzette, niet naar bed ging omdat slapen later altijd nog kon en je urenlange autoritten maakte om een lezing van Tafuri bij te wonen? Hoe het ook zij, een intelligente historica als Colomina weet dat gedane zaken geen keer nemen en onherhaalbaar zijn. Romantiseren belemmert een historisch begrip van hoe en waarom iets gebeurt De tentoonstelling zelf laat dan ook de mislukte experimenten zien die in hun eigen mythologie zijn vastgelopen. Een bijna potsierlijk voorbeeld is de wijze waarop Buckminster Fuller zich als een parasiet nestelde in een nieuwe universiteit in Carbondale, Illinois. In 1961 vestigde hij daar, in een ruimte boven een plaatselijke kapsalon, het centrum van een wereldomspannend netwerk en riep hij alle architectuurscholen op het atelieronderwijs af te schaffen en zich voortaan met het mondiale grondstoffenvraagstuk bezig te houden. Enkele jaren later verdween hij weer, zijn verweesde studenten achterlatend in het hippie-tijdperk.

Print screen website Radical Pedagogies.

Maar wat Colomina niet zichtbaar maakt is hoe het positieve saldo van al die vernieuwingen uit de jaren zestig en zeventig al snel tot het academische kapitaal is gaan behoren. Dat gebeurde in dezelfde periode waarin veel universiteiten een pantser ontwikkelden tegen ongecontroleerde experimenten. Evenmin laat ze zien hoe daardoor vanaf 2000 een ‘post-kritische’ reactie is ontstaan waarbij een ongevaarlijk pragmatisme, een wereldvreemde fenomenologie, een blind vertrouwen in digitale technologie en een ‘radical chic’ activisme (studio’s in Detroit, Brazilië!) op dit moment als populaire ‘vernieuwingen’ doorgaan. Met haar tentoonstelling wil ze aangeven dat radicale onderwijsvernieuwingen steevast de grondslagen van het architectuurvak omwoelen. Maar nu zelfs in Amerikaanse universiteiten wordt geklaagd over afnemende ruimte voor geschiedenis, theorie, debat en experimentele ateliers, zien we dat de praktijk een alternatief is gaan bieden. Een slecht betaald internship bij een roemrucht en dynamisch bureau is de beste springplank voor een succesvolle start-up in het beroep. Het meest verontrustende aan Bjarke Ingels’ anekdote dat hij pas tijdens zijn periode bij OMA leerde wie Le Corbusier was, is de trots waarmee hij die vertelt.

Radical Pedagogies is zelf een radicaal onderwijs- en onderzoeksprogramma. Niet omdat het de hele institutionele omgeving overhoop gooit zoals in Parijs 1968 of Córdoba 1969, maar omdat het bestudeert hoe in het verleden werd geworsteld met dezelfde vragen als nu: hoe kunnen we de architectuur opnieuw definiëren, inclusief haar plaats binnen de wereld? Vanuit Princeton, waar de neogotische campus één en al eerbiedwaardigheid en academische distantie uitstraalt, blijkt dat architectuurgeschiedenis niet hoeft te verkommeren tussen oudbakken irrelevantie en instrumentele dienstbaarheid. Het kan zomaar een leuk vak worden dat zich op overhoekse wijze met het heden bezighoudt. Als Colomina ook cases van 1985 tot heden had opgenomen was ze zichzelf voor de tweede keer tegen gekomen.