Wat is ’technische innovatie’ in de architectuur? En wat houdt eigenlijk ‘innovatie’ op architectuurgebied in? Samen met de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen organiseerden Francine Houben (Mecanoo) en Mick Eekhout (Octatube) een minisymposium om hierop antwoorden te kunnen geven. En alsof het een twee-eenheid betreft, werd al in de uitnodiging een link tussen ‘freeform architectuur’ en ‘innovatie’ gelegd. Een te eenzijdige interpretatie van wat technische innovatie in de architectuur kan betekenen, aldus Andrea Prins.
Al tijdens haar inleiding beantwoordde Francine Houben, directeur van Mecanoo en lid van de Academie van Kunsten de vraag: wat houdt eigenlijk ‘innovatie’ op architectuurgebied in? Volgens haar heeft innovatie te maken met interdisciplinair werken en het herkennen van en het inspelen op maatschappelijke noodzakelijkheid. Ter verduidelijking noemde ze de transitie van opgaven waarmee haar bureau zich de afgelopen 30 jaar bezig heeft gehouden: van een andere visie op woningbouw en de openbare ruimte via mobiliteit naar het landschap. Innovatie begint volgens Houben met het onbevooroordeeld leren kijken.
Wat dit zou kunnen opleveren, liet Friso van der Steen (Mecanoo) zien aan de hand van het Wei-Wu-Ying Centre for the Arts dat door het bureau is ontworpen en nu in de Taiwanese havenstad Kaohsiung gebouwd wordt. De openbare ruimten onder de structuur met een rechthoekige footprint zijn als een onderdeel van het landschapspark geconcipieerd. Ondanks de grote schaal – het wordt het grootste theatercomplex in Azië – zouden deze ruimten toch intieme, beschermende plekken onder banyan bomen verbeelden. Van der Steen sprak vooral over de ‘huid’ die deze kunstmatige en toch organisch vloeiende ruimte zal omvatten.
Om de complexe golvende ruimten te realiseren, kwam een beplating niet in aanmerking, net zomin als een verdubbelde gevelopbouw zoals een massieve drager met stucwerk of tegels. De oplossing werd gevonden in de scheepsbouw. Nederlandse en Taiwanese scheepsbouwers werken samen met een bouwkundige constructeur aan het vervaardigen van stalen segmenten die op de bouw aan elkaar worden gevoegd. De scheepsbouw kent veel nauwere toleranties dan de architectonische bouw, waardoor een materialisatie nagenoeg zonder voegen mogelijk is. Vloer, wand en plafond bestaan niet meer maar vormen een doorlopend geheel. Technische innovatie wordt hier dus gerealiseerd door het toepassen van technieken uit een andere industrie.
Mick Eekhout, directeur Octatube Space Structures, lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen en hoogleraar productontwikkeling aan de TU Delft, benaderde innovatie vanuit de bouwtechnologie. Innovatie is voor hem een ‘sprongsgewijze verandering in product-markt-technologie combinaties’, een citaat dat hij ontleende aan zijn collega Jan Buijs. Eekhout liet een aantal hightech gevel- en dakconstructies zien, die door de jaren heen door zijn bedrijf ontwikkeld zijn: een inspirerende tour de force van lichtgewicht constructies à la Frei Otto via vlakke glazen gevels met minimalistische houders naar koud getwist glas.
De innovatie ligt hier dus ook in de methode. Eekhout gebruikt kleine objecten als testcase, ontwikkelt oplossingen die bewust op elkaar voortbouwend en komt zo van opdracht tot opdracht tot steeds geavanceerdere producten. De gebruikelijke volgorde van theorie naar praktijk wordt omgedraaid: eerst komt een praktische testcase, dan de theorievorming, vaak door samenwerking met promovendi. En het succes wordt mogelijk door de directe koppeling van het denken mét het maken.
Caroline Hummels, hoogleraar aan de faculteit Industrial Design TU Eindhoven, belichtte innovatie vanuit de sociologische en filosofische hoek. Aan de hand van fenomenologische aanzetten, waarbij de directe en intuïtieve ervaring van fenomenen – oftewel verschijnselen onderzocht worden, sprak ze over de beleving en de betekenis van ruimte. Ze stelde dat betekenis gecreëerd wordt door de interactie van de gebruikers met het object: ‘mensen spelen op uitnodiging van de architect met ruimte’. Als voorbeeld liet zij een video zien van een kleine beloopbare sculptuur. Het spelen met ruimte heeft alles te maken met een multi-sensorische beleving, het hele lichaam wordt geïnvolveerd.
Hoe kunnen fenomenologische aanzetten gebruikt worden bij het grotere schaalniveau van de architectuur of de stedenbouw? Design en kleine objecten kunnen immers op schaal een-op-een getest worden, maar hoe kan bij het ontwerpen van sociale ruimte getest worden of interactie ontstaat? Deze vragen werden wellicht vooral gesteld om het publiek aan het denken te zetten. Hummels sprak voornamelijk over haar eigen observaties met betrekking tot visualisatie-methodes van architecten. Ze zag het als een positieve ontwikkeling dat visualisaties nu minder, uit het liefst witte, maquettes bestaan waarin de wereld van bovenaf wordt bekeken, maar dat simulaties en mock-ups van fragmenten veelvoudig ingezet worden. Met deze middelen zou de beleving van ruimte inzichtelijker worden. Door de mogelijkheden die de technologie biedt om vrije vormen te ontwerpen en te visualiseren, wordt aldus Hummels de fenomenologie interessant als inspiratiebron.
Journalist en architectuurcriticus Bernhard Hulsman keek in zijn zowel eloquente als ook betwistbare lezing naar de zogenaamde ‘blobs’ die de afgelopen decennia zijn ontstaan. Voorgangers zoals de expressionistische Einsteinturm van Erich Mendelsohn passeerden de revue. De meeste blobs kunnen volgens Hulsman de verwachting niet waarmaken die de vloeiende buitenschil belooft: binnen hebben de gebouwen rechte vloeren en wanden; van vloeiende ruimtes geen spoor. Als voorbeeld noemde hij onder andere het Zoutwaterpaviljoen op Neeltje Jans van Kas Oosterhuis. Deze gebouwen zouden ondanks de spectaculaire buitenkant binnen geen nieuwe ruimte-ervaring bieden. Een uitzondering ziet Hulsman daarentegen in het net in Spijkenisse opgeleverde Theater De Stoep van UN Studio. Een opzienbarende redenering: juist in het Zoutwaterpaviljoen zijn er volop schuine en golvende vloeren, wanden en plafonds.
Twee zaken vielen op tijdens het minisymposium: ten eerste de veronderstelling dat een sensuele perceptie en levendige interactie te maken zouden hebben met de ‘vrije’ vorm van een ruimte. Ik voel me net zo levendig en geïnspireerd in Mies’ rechthoekige Neue Nationalgalerie als in Scharouns organische Philharmonie, om maar twee voorbeelden te noemen die op nog geen 200 meter afstand van elkaar liggen. Volgens mij hebben sensuele perceptie en levendige interactie te maken met de beweging binnen een ruimte of van ruimte naar ruimte, met uitzicht en verrassing, met het licht en het geluid. Wat dat betreft, heeft Caroline Hummel helemaal gelijk: het gaat om een rijke perceptie met álle zintuigen en die kan ook ervaren worden in rechthoekige ruimten.
En ten tweede: technische innovatie werd als vanzelfsprekend gekoppeld aan het kunnen maken van ‘vrije’ vloeiende vormen of complexe structuren. Dit lijkt me maar één mogelijkheid uit vele voor innovatie op materiaalgebied. Zou technische innovatie ook niet kunnen gaan om het ontwikkelen van materialen die extreem energiezuinig te produceren of te transporteren zijn? Om materialen die gebouwen tot energieleveranciers maken in plaats van resources verslindende maaksels tijdens bouw, bestaan en afbraak? Kortom, om materialen die behalve dat ze er onbetwist fantastisch uitzien ook nog een bijdrage leveren aan de oplossing van de echte problemen? Dan zou met recht gesproken kunnen worden over maatschappelijke noodzakelijkheid. Misschien moet de Koninklijke Academie van Wetenschap eens een groot symposium organiseren over dit onderwerp.