In haar boek Urban Literacy. Reading and Writing Architecture breekt Klaske Havik een lans voor a literary approach to discuss spatial matters. Door uit te gaan van een driedelig raamwerk van conceptuele benaderingen, die ze verbindt met de werkwijzen van Steven Holl, Bernard Tschumi en Rem Koolhaas, wordt duidelijk waarom de architectuur wel wat meer poëzie kan gebruiken.
In de ruimtelijke disciplines gaat het bij het ontwerp of de visievorming vrijwel altijd om iets dat er nog niet is: het zijn toekomstige scenarios voor een bepaalde leefomgeving. Als ontwerper zul je aannemelijk moeten maken dat jouw ontwerp het juiste antwoord op de gestelde opgave is, voor zowel de opdrachtgever als voor de gebruikers. Niet alleen dient het plan zo goed mogelijk te worden verbeeld, minstens zo belangrijk is de beschrijving ervan. Dit dient dermate associatief te zijn dat anderen zich kunnen voorstellen dat het daar ooit prettig wonen of werken is. En aan die beschrijving, meent Klaske Havik in Urban Literacy, daar schort het bij architecten nog wel eens aan.
De architect als auteur
Alvar Aalto schreef ooit: God created paper for the purpose of drawing architecture on it. Everything else is, at least for me, an abuse of paper. Hoewel Aalto zelf geen onverdienstelijk schrijver was, raakt hij met deze uitspraak wel een gevoelige snaar. Want hoe komt het toch dat als we een roman lezen de auteur een stad of een gebouw zo levendig kan beschrijven dat je de beschreven geuren bijna kunt ruiken (Patrick Süskind), je bijna kunt zien wat er in de etalages staat opgesteld (Walter Benjamin), de gondels in Venetië voorbij ziet komen (Italo Calvino) of het natte gras onder je blote voeten voelt (Oek de Jong)? De stad (en ook het landschap) vormt heel vaak het decor van een roman: sketching an atmosphere in which the narrative unfolds. Hoe anders is dit bij teksten die uit de koker van een architectenbureau komen. Deze blijven veelal beperkt tot een functionele beschrijving met vooral uitleg over de technische componenten, terwijl er nauwelijks aandacht is voor een diepere, poëtische, fenomenologisch laag.
Waar ligt dit nu aan? Havik, als associate professor of Methods and Analyses verbonden aan de TU Delft onderzoekt al geruime tijd de verhouding tussen literatuur en architectuur en promoveerde in 2012 op dit onderwerp. Ze meent dat veel meer aandacht uit moeten gaan naar de poëzie en perceptie van architectuur, niet alleen in de ontwerppraktijk maar ook in het onderwijs. Op deze manier kunnen ontwerpers beter inbeelden hoe mensen gebouwen en plekken ervaren en gebruiken. Too often, architectural education is based on problem-solving, emphasizing issues of programme, formal composition and image. I argue that architectural education should lay much more emphasis on the ambiquities that (every) future architect needs to be aware of: the balance between subjectivity and objectivity, the role of the user versus the autonomy of the designer, and the field of tension between the reality of a given site and the fact that architectural projects are fictions, imaginations of a future reality.
Een literaire benadering
Ervaringen die worden beleefd door personages in een roman, of herinneringen die worden opgehaald, bieden ruimte voor associatie en herkenning bij de lezer, vooral in de suggestieve beschrijvingen van plaatsen en ruimten door literaire schrijvers. Dit geldt zeker ook voor de architectuur: de poëtische blik, het gebruik van metaforen, karakters, het narratief en het scenario kunnen bijzonder bruikbaar zijn in verschillende stadia van het ontwerpproces. En dat niet alleen, ook na oplevering kunnen de ontworpen projecten en gebouwen veel meer zeggingskracht generen wanneer de oorspronkelijke bedoelingen van de architect, de expliciete wensen van de opdrachtgever, en dus waarom het ontwerp er zo en niet anders uitziet, worden geduid in teksten die een levendig gevoel bij de lezer weten op te roepen en nieuwsgierig maken naar die nieuwe plek. In Urban Literacy helpt Havik die architect op weg door drie uit de literatuur afkomstige methodieken uitgebreid te bespreken en toe te lichten: Description (subject-object relatie), Transcription (dialoog tussen ontwerper en gebruiker) en Prescription (want ontwerpen gaat per definitie over toekomstige scenarios).
In het hoofdstuk Description gaat het de beschrijving, om de subject-object situatie en om het kunnen lezen van plekken: a description of a place is a copy of that place in words. Deze methode kan worden beschouwd als instrument waarbij observatie, close-reading en zintuiglijke waarneming een grote rol spelen in zowel het beschrijven van de stedelijke en architectonische ruimte, als in het ontwerpen ervan. Als voorbeeld analyseert Havik het werk van Steven Holl om te analyseren, een architect die veel associeert en heel sterke metaforen gebruikt die hij vervolgens ook letterlijk uitvoert. Zoals A house at Marthas Vineyard, waarbij de gestrande walvis uit Moby Dick een sterke referentie vormde, of het Kiama museum in Helsinki. Het is niet dat andere architecten geen gebruik maken van referenties in hun ontwerpproces, maar Holl gaat behoorlijk ver om op deze manier te ontwerpen. Helpt het de bezoeker om de walvis in het gebouw te herkennen? Havik: The strength of Holls approach might be found in this evocation, in acknowledging that architecture actively calls upon the perception of its users and visitors to become a lived part of its environment.
Transcription gaat over de auteur en de lezer en je kunnen vereenzelvigen met een plek. De Manhattan Transcipts en Parc de la Villette, projecten van Bernard Tschumi zijn daarbij de gekozen voorbeelden. De vorm speelt in het ontwerp bij Tschumi een ondergeschikte rol, het gaat hem juist en vooral om de possibilities of space, to generate extra ordinary experiences. De bezoeker, de bewoner en de passant wordt uitgedaagd – en geprovoceerd – om dat wat is ontworpen te ervaren. Tschumi's doel komt ook tot uitdrukking in zijn geschreven werk: The Pleasure of Architecture en Architecture and Transgression uit de jaren zeventig en Violence of Architecture uit begin jaren tachtig. En die ervaring is niet eindig. Volgens Havik impliceert de werkwijze van Tschumi a radical rethinking of the concept of place.
Het laatste deel, Prescription, verhaalt over het inzichtelijk maken van de toekomst. Dit is bij uitstek het decor van Rem Koolhaas, voor wie scriptwriting en architectuur op natuurlijke wijze verweven zijn. Stedelijke scenarios vormen de basis van het ruimtelijk ontwerp. Havik analyseert zijn werk als volgt: Written words are not explanations of the architectural position of the office, but rather projects in themselves. This is to say that, for Koolhaas, architectural production can result in buildings, urban or territorial scenarios, or in text. Schrijven als methode, als startpunt voor ontwerp, om grip te krijgen op plekken die er nog niet zijn. Niet voor niets is AMO opgericht, waarbij overigens steeds meer bureaus zich toeleggen op een onderzoekstak waar ook ruimte is voor kritiek en reflectie, alleen vaak iets minder uitgesproken of met een kleinere PR-machine dan waar OMA over beschikt.
Dunne spoeling
De drie bovengenoemde architecten worden aangehaald omdat ze volgens Klaske Havik op geheel eigen wijze, schrijven, verbeelden en ontwerpen. Het zijn, dat moet gezegd, wel weer de usual suspects die een podium krijgen .Er zijn ongetwijfeld meer architecten die op een vergelijkbare manier te werk gaan (enkele worden ook zeker besproken in het boek), maar de spoeling blijft dun. Hoe kan het toch dat in de literatuur de confrontatie tussen subjectiviteit en objectiviteit, en tussen fictie en werkelijkheid vaak zo heel sterk aanwezig is, en in de ruimtelijke disciplines in verhouding zo veel minder? Hebben we echt te maken met een te complexe materie? In het voorwoord van Urban Literacy schrijft Juhani Pallasma terecht: How can a building be both stable, durable, functional, affordable and artistically expressive and meaningful? How can a place have a different meaning for each individual, and at the same time provide a public realm and be part of a collective identity?
Laat dat nu precies de taak zijn van de architect om dat helder en duidelijk te maken, in beeld, maar zeker ook in schrift. Als iets Urban Literacy duidelijk maakt is dat het wel. Ik denk dan ook dat dit boek, dat uitzonderlijk toegankelijk is geschreven, met rake observaties, analyses en uitgesproken voorbeelden, en waarin moeiteloos het verband tussen literatuur, close reading en architectuur wordt gelegd, bewijst dat het toepassen van het narratief in de architectuur, alleen maar meerwaarde zal opleveren voor de ontwerppraktijk. Klaske Havik heeft met Urban Literacy, in feite de leesbare versie van haar proefschrift, een welkome aanvulling voor menig boekenkast geschreven.