Paul Kersten over de paradox van de Prix de Rome en de gestelde opgave. Ofwel het prijzen van architecten om hun individuele visies op stedelijke ontwikkeling terwijl het bij een identiteit gerelateerd vraagstuk gaat om het creëren van draagvlak en eigenaarschap bij gebruiker, opdrachtgever en bouwer.
Om in aanmerking te komen voor de Prix de Rome 2014 werden acht genomineerde (landschaps-) architecten uitgedaagd om een conceptueel plan uit te werken voor de plek waar in de dertiende eeuw de stad Rotterdam is ontstaan. De opdrachtomschrijving duidt de locatie aan als een plek met oudbouw, nieuwbouw, leegstand en gecompliceerde infrastructuur. Op deze plek, waar de Hoogstraat en de Binnenrotte elkaar kruisen, wordt de ruimte door een aantal iconische gebouwen gedomineerd. De rijke geschiedenis van de stad is er nauwelijks nog te ervaren. Aan de deelnemers werd gevraagd om voor deze gefragmenteerde plek een visie te ontwikkelen. De locatie dient een levendige en multifunctionele stadsstraat te worden, waarbij de oude dam beleefbaar wordt gemaakt.
Minister Jet Bussemaker was bij de prijsuitreiking aanwezig om de Prix de Rome te overhandigen aan de winnares, Donna van Milligen Bielke. In haar speech sprak Minister Bussemaker over de veranderende rol van de architect. Van hem wordt steeds meer verwacht een regierol aan te nemen waarbij verbinding wordt gezocht met andere disciplines, stakeholders en gebruikers.
In deze context, en tegen de achtergrond van de hernieuwde interesse in Bakemas concept van de open samenleving, lijkt het problematisch om architecten te prijzen om hun individuele visies op stedelijke ontwikkeling. Het centraal stellen van architectuur heeft als valkuil dat het voorbij gaat aan de kern van de vraag: het leefbaar maken van een gebied. Gaat het bij een identiteit gerelateerd vraagstuk immers niet om het creëren van draagvlak en eigenaarschap bij gebruiker, opdrachtgever en bouwer?
Birgit Donker, directeur van het Mondriaanfonds, benadrukte dat de Prix de Rome uniek is in dat het architecten alle vrijheid geeft om aan een fictieve opdracht te werken. Inderdaad, naast dat de opdracht een open vraagstelling kende, werden de deelnemers gevraagd om hun individuele visie op het gebied te geven. Onrealistische plannen werden aangemoedigd. Immers, de geschiedenis wijst uit dat baanbrekende architectuur tot stand kwam via opdrachtgevers met veel geld en weinig eisen, moet men gedacht hebben. Als de Prix de Rome architecten de vrijheid geeft om buiten gebaande paden te denken om architectuur naar een hoger plan te tillen, dan zou het lonen om de uitkomsten ook een vervolg te geven. De plannen zouden niet zoals de torens in Rotterdam vooral op zichzelf staand moeten zijn. Meer dan dat zouden de plannen van de deelnemers, naar het model van de open samenleving, de basis kunnen zijn voor een inhoudelijke dialoog over de positie van de discipline architectuur. Hieronder worden de drie in het juryrapport benoemde projecten verder belicht om aan te tonen hoe deze elk kunnen bijdragen aan het verder verkennen en definiëren van de veranderende discipline en daarmee de rol van de architect.
Analytisch vermogen
Binnen de huidige ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening wordt het van belang geacht naar cross-overs op zoek te gaan. Donna van Milligen Bielke laat zien dat het specialisme van de architect het inbrengen van analytisch vermogen zou kunnen zijn. In haar analyse stelt ze dat de grote gebouwen en de overmaat aan onbestemde openbare ruimte de stad lange tijd het gevoel van moderniteit hebben gegeven. Volgens haar is de keerzijde van deze combinatie van architectuur en stedenbouw, wezenloosheid en vervreemding. In haar plan Cabinet of Curiosities stelt Van Milligen Bielke voor de stedelijke ruimte te ordenen met behulp van een hybride medium. Door een aantal plekken en gebouwen te omgeven met pleinwanden, krijgen ze elk hun eigen podium en ontstaat er een nieuw stelsel van straten en pleinen. Het winnende voorstel is een architectonisch plan pur sang. Echter, de kracht van het ontwerp lijkt ook de zwakte: het is niet waarschijnlijk dat het door Van Milligen Bielke geformuleerde probleem enkel beantwoord kan worden met architectonische objecten.
Sturen op verantwoorde keuzes
Tim Prins erkent dat de vraag om de Rotterdamse Hoogstraat zijn ziel terug te geven niet kan worden beantwoord met enkel typo-morfologische reparaties. Hij stelt dat de financiële crisis fundamentele maatschappelijke veranderingen heeft voortgebracht, zoals bijvoorbeeld de mate van inspraak op de fysieke vorm van onze leefomgeving. Om de kwaliteit van leven te waarborgen zou daarom in het door beleggers beheerde gebied rondom de Hoogstraat de grens tussen collectieve verantwoordelijkheid en privéwinst opnieuw moeten worden getrokken. Volgens Prins loopt de fysieke structuur van de stad anders het gevaar dat het los komt te staan van het achterliggende economische, politieke en sociale radarwerk. Om sturing te geven aan door wie de stad bezit wordt en hoe de ruimte verdeeld en gedefinieerd wordt draagt Prins in zijn plan Van wie is mijn stad? een reeks regels voor stedelijke ontwikkeling aan. Hiermee toont hij aan dat een onderdeel van de hernieuwde rol van de architect er uit bestaat om op verantwoorde beslissingen voor de stad en maatschappij te sturen en daarmee te waken voor de kwaliteit van onze leefomgeving. Voor herstel en vorming van de stad zal de ruimtelijke ontwerper buiten zijn klassieke boekje moet gaan.
Bestaande ideeën verifiëren
Florian Idenburg stelt op ironische wijze de situatie aan de orde waarin de architect zich bij de stedelijke ontwikkelingsopgave bevindt. Met zijn plan Ro-topia stelt hij scenarios voor vanuit het perspectief van verschillende belanghebbenden en gebruikers. Door middel van fictie haalt hij de verschillende verhalen die samen de stad hebben gevormd los van elkaar en uit de geschiedenis. Hiermee kunnen ze afzonderlijk worden uitgedacht als toekomstige stedelijke realiteit, aldus de projectomschrijving. Met het aanwenden van verschillende verhaallijnen doet hij recht aan de verschillende opvattingen over de stad en wordt het mogelijk om achter de vragen en behoeften van doelgroepen te kijken. Hiermee lijkt Idenburg te impliceren dat de stedelijke interventie die van de deelnemers wordt gevraagd, nooit vanuit één individu kan worden ontwikkeld. Bovendien bestaat de regierol van de architect er uit om het idee achter een vraag te bevragen. Deze kritische houding kan dienen als voedingsbodem voor bredere inhoudelijke discussies over het gebied dan wel de hele discipline architectuur.
Veranderende discipline
De Prix de Rome zou het uitgelezen moment kunnen zijn om de nieuwe rol en positie van de ruimtelijk ontwerper te verkennen en verder te definiëren. Hiermee zou de Prix de Rome tegen de achtergrond van Bakemas concept van de open samenleving, meer kunnen zijn dan het presenteren van de plannen en zou het een bredere inhoudelijke discussie kunnen voortbrengen die wordt gevoed door de plannen. Als hoeder van het culturele aspect van architectuur zou de uitschrijver van de prijsvraag het ontwerptalent van nu sterker als voorhoede van de veranderende discipline kunnen uitdragen. Zelfs zonder direct onrealistische plannen aan te moedigen. Plannen, incluis utopieën, kunnen ook baanbrekend zijn door het pragmatisch vermogen ervan. Voor zover de discipline architectuur aanpassing en uitbreiding van haar cirkel van invloed mogelijk maakt, bepaalt ze zelf het vermogen om zich aan te passen aan de maatschappelijke veranderingen die haar ontwikkeling sturen.