Recensie

Is de Markthal in Rotterdam een markthal?

De Markthal in Rotterdam ontworpen door MVRDV is een groot succes, gelet op de bezoekersaantallen, maar wat zegt dit over de functie, gebouwtype, het publiek domein. Arnold Reijndorp over een (nog) ongrijpbaar gebouw.

Foto Marianne de Wit

In de zes weken na de opening van de Markthal in Rotterdam ben ik er zo’n tien keer geweest en nog steeds heb ik er geen vat op. Wat je als een compliment zou kunnen opvatten. Het gebouw – is het een gebouw, of is bouwwerk een betere aanduiding? – onttrekt zich aan iedere categorisering. Het is een hal, dat is duidelijk. In die hal is een markt, zegt men, wat veel Rotterdammers in twijfel trekken. De markt is buiten, is een veel gehoord commentaar. Voor sommigen vormen alleen al de draaideuren een aanwijzing dat dit geen markthal kan zijn. Dan zou de cosmetica-afdeling van De Bijenkorf er ook een zijn. Een interessante vergelijking: vervang cosmetica door voeding en wat is het verschil? En wat blijkt: die draaideuren vormen inderdaad een belangrijke hindernis en zorgen voor lange rijen bij het enorme aantal bezoekers dat de Markthal trekt.

Twee weken na de opening kwam de miljoenste bezoeker al binnenlopen. Met dergelijke bezoekersaantallen evenaart de Markthal, het Rijksmuseum en Diergaarde Blijdorp. ‘Markthal is ’n echte attractie’ en ‘draait als een tierelier’ schrijft de Metro op 16 oktober. Als je alle mensen meetelt die zich al in de week voor de opening voor de hoge glazen puien verdrongen en naar binnen probeerden te piepen, blijkt de attractiewaarde nog groter. Het onderstreept dat die voor een belangrijk deel wordt bepaald door de buitenissigheid van het bouwwerk dat het publiek in de maanden ervoor uit de bouwput, waar het jarenlang verborgen was, zag oprijzen. Die nieuwsgierigheid lijkt gevoed door het raadsel wat het nou eigenlijk is en waarvan de oplossing  alleen  binnen is te vinden.

Van buiten toont het zich als een weliswaar enigszins buitenissig woongebouw, maar in Rotterdam is men wat dat betreft wel wat gewend, zeker in die omgeving.  De kreet ‘Rotterdam  icoon rijker’ in het persbericht veroorzaakt enkel een vermoeid schouderophalen, alweer een icoon. Het geheim ligt binnen, waar het persbericht ons de ‘eerste overdekte versmarkt in Nederland’ voorspiegelt, ‘geïnspireerd op versmarkten in Stockholm, Barcelona en Valencia’. Dat suggereert permanent vakantie in eigen stad of in ieder geval op een uurtje rijden. De vraag is dus, of de Markthal dat gevoel inderdaad teweeg brengt en de Markthal de vergelijking met bekende en geliefde markthallen elders kan doorstaan.

Foto Paul van de Velde

Bij die buitenlandse voorbeelden heb ik nooit enige twijfel. Je loopt in een straat en je weet het: dit is de markthal. Soms zie je dat aan de 19e-eeuwse architectuur die je ook kent van stations, een combinatie van industrieel ijzer- en monumentaal metselwerk. Maar dat hoeft niet per se. Ook bij de nieuwe markthal van Barcelona, de ingrijpend vernieuwde van Cádiz of het buitenbeentje van Plečnik in Ljubljana weet je het meteen. Belangrijker dan de architectuur is misschien de rommeligheid aan de buitenkant, waar de markt uitpuilt en als het ware al begint: de steekkarretjes, de vrachtauto’s en bestelbusjes, mensen met grote tassen waar de preien bovenuit steken en met een kip in de andere hand. Daar buiten vind je ook de cafés en restaurants met terrassen waarvan je uitkijkt op die beheerste chaos. Als je naar binnen loopt, door klapdeuren natuurlijk, wordt je overweldigd door de rijkdom aan kleuren, vormen en – niet te vergeten – geuren. Die laatste zijn niet altijd aangenaam. De lucht van tien vis- of vleeskramen bij elkaar, je moet er van houden. Ten slotte zijn er de bezoekers en ook die vormen een divers gezelschap, van buurtbewoners die er hun dagelijkse boodschappen doen tot de topkoks die altijd fungeren in de reis- of life-style magazines en weekendbijlagen. En toeristen natuurlijk.

Die lichte chaos, die kleuren en geuren, die diversiteit aan bezoekers mis ik voorlopig in Rotterdam. De logistiek van de markt wordt aan het zicht onttrokken.  Voor de aanvoer van waren is een aparte parkeergarage onder de grond gestopt, voorzien van voorraadruimtes en koelcellen. Als je door de draaideuren bent, is er niet meteen die overweldigende kleurenrijkdom van groente en fruit en ik mis de geur van vis. Misschien komt het omdat die waren verspreid zijn over de hele hal, hoewel er zich een kleine visafdeling begint af te tekenen. Misschien komt het doordat de ‘kramen’ te ruim zijn voor de hoeveelheid koopwaar die is uitgestald. Misschien zijn ze gewoon te netjes en missen tegelijk de schoonheid van piramides sinaasappels en citroenen die de buitenlandse voorbeelden kleuren. Misschien was het die keren dat ik er geweest ben ook wel gewoon te druk met vooral kijkers en dagjesmensen en te weinig  vaste klanten.

Foto Tom Roeleveld

Wordt er ook gegeten in de markthal? Jawel, maar veel kramen die iets te bieden hebben, geven nauwelijks gelegenheid het ook op te eten. Of je moet er bovenop klimmen. Je mist zo de zichtbaarheid van etende mensen, alleen of in groepjes, die gezamenlijk genieten van het rijke en diverse aanbod. Een ervaring van publiek domein die bijvoorbeeld foodcourts in shopping-malls wel bieden. Wat je wel ziet zijn mensen met een zak patat van Bram Ladage. Ja, dat hoort bij de markt, dat hoort bij Rotterdam, maar hoort het ook bij de Markthal? En die vraag kun je ook stellen voor de Délifrance, de Multivlaai en de Leonidas. Op grond van de door de ontwikkelaar gepresenteerde formule, zou ik zeggen: “Nee”.
Het antwoord op die vraag  hangt echter ook af van de opvatting die je hebt van het publieke domein van de stad. Sommigen huldigen de opvatting dat een plek pas echt openbaar of publiek is als iedereen daar komt, zonder onderscheid naar wat voor kenmerken dan ook. Publiek domein als een plaats van culturele uitwisseling veronderstelt echter ook zichtbare diversiteit; het meest extreem als de ervaring die men heeft bij het betreden van plekken die gedomineerd door een specifieke groep. Een ervaring die men wellicht heeft in de buitenlandse voorbeelden van de Markthal. De Markthal hoort niet bij zo’n uitgesproken parochiaal domein, maar vormt ook geen overlap van zulke domeinen. Daarvoor is het aanbod te weinig gegroepeerd, niet naar waren zoals dat in buitenlandse  markthallen het geval is , maar ook niet naar bepaalde sferen zoals in sommige shopping-malls.

Foto Frans de Wit

Op andere plaatsen in Rotterdam zijn plekken ontstaan die bieden wat de Markthal voorgeeft te doen. De Fenix Food Factory in de oude Fenix loods in Katendrecht bijvoorbeeld, vele malen kleiner en niet elke dag, maar van woensdag tot zondag. Mede door de nieuwe brug over de Rijnhaven die het Deliplein e.o. verbindt met de Wilhelminapier is de Food Factory een publiekstrekker, van kopers, eters en drinkers, in de loods en op de kade. Publiek jong en hip, met een enkele uitschieter naar nieuw chique en oud Rotterdams. Vooral een parochiaal domein van de eerste groep dus.

Een overlap van parochiale domeinen is te vinden op de markt die elke eerste zaterdag van de maand op het Noordplein neerstrijkt. Een markt die qua publiek al gedifferentieerder is dan die van Fenix loods. Ook op die markt kun je kopen, eten en drinken, en ook patat, maar van aardappelen met een schilletje en echte ‘Rotterdamse’ mayonaise. Publiek hip en creatief, onder wie opvallend veel van toen, de generatie Vaandrager/Deelder, maar ook de Oude-Noorderling, met en zonder hoofddoek, met en zonder rollator en wat verdwaald Kralingen.
Tegen dat publiek steekt de massaliteit en de – wellicht daardoor – onherkenbare diversiteit van de Markthal schril af. Dat is vreemd, want ook de markt buiten kent op marktdagen een massaal publiek, wat echter juist opvalt door de diversiteit. Wat publiek betreft lost de Markthal op in dat van de Hoogstraat en het Beursplein, een gebied dat wij in de Atlas van de culturele ecologie van Rotterdam (2004) inkleurden als massahoreca en massawinkelen. Op een enkele winkel of café na is het aanbod weinig onderscheidend, teveel van hetzelfde. Anders bekeken vormen het Beursplein en de Hoogstraat en de markt daardoor juist die plekken in de stad waar iedereen weleens komt. Ze vormen een overlap van de meer door specifieke groepen gedomineerde plekken die in de omgeving zijn ontstaan. De Markthal voegt daar niets weinig aan toe, mede omdat zaken die binnen die meer specifieke sferen gedijen een filiaal in de Markthal hebben geopend.

Foto Robin Kok

Tot nu toe hebben we het vooral over de markt in de Markthal gehad. Maar wat heeft dat eigenlijk te maken met het gebouw? Weinig. Het zou heel goed kunnen dat er over enkele jaren in hetzelfde gebouw een heel andere markt is. Er zijn wel kiemen van de Markthal waar ik naar op zoek ben: eettentjes als het Turkse Obba, de slager die al heel lang op de West-Kruiskade zit en met varkenspootjes en buikspek favoriet is bij Surinamers en Kaap-Verdianen, visboeren als Andalus, de verleidelijke uitstalling van streekproducten uit Goeree-Overflakkee, de paddestoelenkraam. Vestiging van soortgelijke ondernemers stuit, anders dan velen denken, niet op de hoge huurprijzen van de kramen. Als ik het op de persconferentie goed begrepen heb, zijn die per m2 niet hoger dan buiten op de markt. Het probleem zit in de eis om zeven dagen per week open te zijn. Veel markkooplieden halen hun omzet juist door op verschillende dagen van de week op steeds andere markten te staan. Dat is wellicht de reden dat er in plaats van marktkooplui dependances van bestaande winkels zijn gekomen. Het zou dan ook zomaar kunnen dat er op termijn helemaal geen markt meer in zit, maar een tapijthal, een outlet-centrum of een markt voor tweedehandsspulletjes. Of  het wordt een manifestatiehal, een hal voor steeds wisselende evenementen als het Rotterdamse festival voor straatartiesten, North-Sea Jazz, of – wie weet – een grote baptistenkerk of de vervanger van de R.K. Kathedraal aan de Mathenesserlaan. Ik hoop het eerste, maar sluit het andere niet uit.

Foto Henk Kosters

Valt er verder nog iets over het gebouw te zeggen. Wat mij betreft twee dingen. Ten eerste over de manier waarop het gebouw is opgenomen in de stedenbouwkundige structuur van dit deel van de stad. Wat opvalt, of liever wat eigenlijk niet opvalt, is de vanzelfsprekende manier waarop buitenlandse voorbeelden van markthallen onderdeel uitmaken van de stedenbouwkundige structuur. Soms liggen ze aan een plein, maar in veel gevallen zijn ze volledig ingebouwd. Met ingangen aan verscheidene kanten vormen ze een verbinding tussen verschillende straten en soms zelfs – ook in sociaal opzicht – verschillende buurten. In die zin zijn ze vergelijkbaar met passages. Het zijn eigenlijk meer overdekte straten en pleintjes, dan gebouwen. De Markthal is integendeel juist een uitgesproken gebouw en voegt zich ook niet vanzelfsprekend in. Het ligt nu aan de route van de Hoogstraat, maar over niet al te lange tijd in de tweede lijn.

Het lijkt misschien een onterecht verwijt, want in welke stedenbouwkundige structuur had de Markthal dan moeten worden ingevoegd? Het ontbreken daarvan  schijnt immers het kenmerk te zijn van dit deel van Rotterdam. Het gebouw doet echter ook geen enkele poging hieraan iets te verbeteren. Dat maakte de Markthal al voor de opening een gewillige prooi voor de winnaar van de Prix de Rome, die het probleemloos kan opnemen in haar op een mix van het jonge OMA, Bernard Huet en De Chirico geïnspireerde letterbak. Die geïsoleerde ligging wordt nog versterkt doordat er alleen aan de kopse kanten ingangen zijn. Van de zijkant zijn alleen sommige horecagelegenheden toegankelijk en wat een zij-ingang lijkt te zijn, brengt je enkel in de parkeergarage en bij Albert Heijn, de Etos en de Gall & Gall.  Dat brengt me op mijn tweede punt, de interne architectuur van de hal.

Foto Tom Roeleveld

Slecht op enkele punten heeft MVDRV de kans gekregen om de ruimte in de hal te articuleren. Dat zijn de galerijen langs de zijwanden, die uitzicht bieden op het gefriemel beneden en hier en daar aansluiting geven op de daken van sommige kramen. Je vraagt je af waarom die galerijen niet doorlopen langs de glaswanden, waar ze binnen en buiten een terras hadden kunnen vormen en daarmee tevens het plafond voor de door mij aangeprezen dubbele rij klapdeuren.
Het tweede element is de vide in het midden van de hal, die naar ik begreep door de architecten voor de poorten van de hel is weggesleept. De balustrades langs die vide lijken me de uitgelezen plek voor de door mij bepleite foodcourt. Jammer genoeg heb je dan uitzicht op de al eerder vermelde drie-eenheid van AH, Etos en Gall & Gall, wat ernstig afbreuk doet aan de gewenste markthal-ervaring. Juist hier had je een blik willen werpen op de levendigheid van af- en aanrijdende busjes die de verschillende waren aanvoeren en het verdere transport daarvan. Wat aan de buitenkant ontbreekt, had zich hier kunnen vertonen. En dat had de markthal-ervaring zeer bevordert.

Tenslotte: het kunstwerk is fantastisch en het is een heel bijzondere hal. Een icoon is het zeker, maar voor hoe lang en in welke toestand – ook ruïnes zijn iconen – is de vraag. Of het ook een markthal is, zal moeten blijken.