Met het nodige pr-geweld is recentelijk het nieuwe Nationaal Militair Museum geopend. Ontworpen door Felix Claus Dick Van Wageningen Architecten, is hier ontegenzeggelijk sprake van een groot project waaraan ook Kossmann.deJong (museale inrichting) en H+N+S landschapsarchitecten (landschap) hebben meegewerkt. Het is ook een project dat de nodige herinneringen en emoties oproept. Die zijn afwisselend opgelegd, bedenkelijk en toch ook wel wat onverwacht.
Het nieuwe museum staat op het terrein van de voormalige vliegbasis Soesterberg, een locatie die, de jaarlijkse open dagen uitgezonderd, tot een aantal jaren terug streng verboden terrein was voor de gewone burger. Voor luchtmachtpersoneel en andere liefhebbers is het vroegere vliegveld niet minder dan heilige grond. Hier ligt volgens velen namelijk de echte oorsprong van de huidige Koninklijke Luchtmacht. Soesterberg was in 1913 de eerste basis van de voorloper van de huidige luchtmacht en daarmee dus het eerste militaire vliegveld in Nederland. De basis staat in luchtmachtkringen ook wel bekend als De Bakermat. Sindsdien nam een groot contingent aan vliegtuigtypen en personeel bezit van de basis. Van Hollandse Fokkers, Duitse Dorniers met bijbehorende Luftwaffe tot de F15 Eagles van het Amerikaanse 32 Tactical Fighter Squadron dat tot 1994 in Soesterberg gelegerd was. En wie weet wat verder nog allemaal, in geheim NAVO-verband
Ook luchtmachtvrind Bernard van Lippe-Biesterfeld gebruikte het vliegveld met genoegen om er zijn koninklijke Fokker, lekker dichtbij het paleis, te kunnen parkeren. De basis werd in 2008 gesloten als direct gevolg van bezuinigen op defensie. Het leek een roemloos einde voor s lands oudste militair vliegveld maar met de komst van het Nationaal Militair Museum keert een belangrijk deel van die militaire luchtvaartglorie weer terug op het terrein. Zij het niet in operationele zin, maar nu als museale attractie. Een gedeelte van het tentoongestelde materieel was tot voor kort overigens nog te zien in het Militair Luchtvaart Museum dat elders in Soesterberg was gevestigd. Daaraan is ook de collectie van het Legermuseum toegevoegd. Deze was voorheen ondergebracht in het Delftse Armamentarium, dat nu leeg staat en op de lange verkooplijst van het Rijksvastgoedbedrijf pronkt.
Het Nationaal Militair Museum is onderdeel van een grotere operatie, Hart van de Heuvelrug, waarbij verschillende gemeenten met diverse partners proberen om een bedrijventerrein te realiseren, ecoducten aan te leggen, woningen te bouwen en nieuwe natuur te ontwikkelen. Vliegbasis Soesterberg, waartoe het museum behoort, is een van de in totaal vijfentwintig projecten die in dit kader zijn of worden opgezet. En het is niet bepaald het minste. Dit samenwerkingsproject van de provincie Utrecht en de gemeenten Zeist en Soest meet 500 hectare en moet voornamelijk een (nieuw) natuurgebied worden. 120 hectare daarvan blijft in bezit van Defensie en is dus deels bestemd voor de nieuwbouw van het nieuwe museum en bijbehorende gebouwen als een depot, herdenkingsplein, herdenkingstuin, en het Belvedere, het enige nog overgebleven bouwwerk uit de beginperiode van het vliegveld.
Het gezamenlijk programma van het gebied moet een publiek gaan trekken dat van de natuur wil genieten, maar dat ook een kick krijgt van het fietsen over een drie kilometer lange startbaan én – natuurlijk – van het bekijken van de iconen van onze militaire (luchtvaart-)historie. Het is in alle opzichten overduidelijk een investering in de geschiedenis en de betekenis van de (vliegende) krijgsmacht. De kale bouwsom bedroeg 90 miljoen euro – hieronder vallen overigens niet alleen de bouwwerkzaamheden, maar ook de aanpassingen van de infrastructuur en de opwaardering van bestaande depotgebouwen. Een investering die klaarblijkelijk ongemoeid is gelaten te midden van de voortdurende bezuinigrondes die de Nederlandse krijgsmacht de laatste jaren moet ondergaan.
Maar de militairen en fans van de krijgsmacht zijn niet de enigen voor wie dit project van grote betekenis is. Ook de architecten zien dit project als een droom die werkelijkheid is geworden. Letterlijk, een jongensdroom. Tijdens een feestelijk pre-opening event bekende architect Dick van Wageningen dat hij als jongen hartstochtelijk hoopte op een carrière als vliegenier. Als bewijs van die droom toonde Van Wageningen een oud inschrijfformulier. De strenge selectie kwam hij echter niet door en besloot toen maar architect te worden. Over de analogie van de aantrekkingskracht van het glimmende, snelle en technisch innovatieve (jacht)vliegtuig en de dromen van moderne architectuur zijn sinds Carlo Mollino de nodige studies verricht. Het gezelschap architecten dat daadwerkelijk beide professies actief heeft uitgeoefende is overigens exclusief. De bekendste van dit selecte gezelschap is waarschijnlijk Norman Foster die in de jaren 50 als piloot diende bij de Royal Air Force. Ook de Duitse architect Frei Otto, bekend van zijn lichtgewicht constructies bestuurde in de laatste jaren van de Tweede Oorlog vliegtuigen voor de Duitse Luftwaffe.
Claus en Van Wageningen hebben hun ontwerp, voor zover bekend, zonder actieve vlieguren in een jachtvliegtuig ontwikkeld. Getuige het resultaat hebben ze meer dan genoeg inspiratie gevonden in de typologie van het militair (vliegtuig)museum, de wijze waarop vliegtuigen en ander wapentuig geëxposeerd kunnen worden, én de relatie tussen nieuwbouw en omliggend landschap, inclusief die startbaan. Het nieuwe Nationaal Militair Museum is in de eerste plaats groot. Het overwegend zwart gekleurde gebouw heeft een bruto vloeroppervlak van 26.325 m2 en rondom een vliesgevel van 7.390 m2. De staalconstructie, die het aanzien en interieur van het gebouw domineert, weegt maar liefst 2.284.000 kg (het gewicht van 12 lege jumbojets). Al dat staal was ook nodig omdat een belangrijk deel van de tentoongestelde vliegtuigen aan het dak is opgehangen. Die zijn weliswaar gestript van alle zware, interne onderdelen, zoals de motor(en). Maar het blijven toch indrukwekkende klompen metaal die boven de hoofden van de bezoekers in de ruimte zweven.
De grootsheid van het ontwerp wordt nog eens extra benadrukt door een superdak, a la de Neue Nationalgalerie, die alle ruimten en functies overspant. Aan een van de korte zijdes (west) van het gebouw heeft dit dak ook nog eens een grote overstek van 35 meter. Onder deze luifel, dus buiten, staan de grootste vliegtuigen geparkeerd. Sowieso zijn, verspreid op het omliggende terrein, meerdere voertuigen verstrooid. Het is een duidelijke poging om het oorspronkelijke gebruik van zowel het wapentuig als de locatie te benadrukken.
Onder het monumentale dak is het programma grofweg opgedeeld in twee verschillende zones: Het Arsenaal, waar dankzij de gebouwhoge glazen gevel veel licht naar binnen stroomt en omgekeerd zicht biedt op het specifieke landschap van de voormalige vliegbasis, en de zogenaamde Black Box. In deze zone dringt, zoals de naam al doet vermoeden, nauwelijks tot geen daglicht binnen. Hier worden de kwetsbare (lichtgevoelige) voorwerpen uit de collectie tentoongesteld. In deze zone bevinden zich ook ruimten met daarin een aantal digitale en high-tech-achtige presentaties waarbij, hier en daar, enige interactie met de bezoeker wordt gezocht. In deze laatste ruimtes dringen zich de intenties op die zeer zeker in de hoofden van de opdrachtgevers bij het ministerie van Defensie hebben gezeten ten tijde van het initiëren en opstellen van het programma. Het Nationaal Militair Museum is namelijk enerzijds en overduidelijk een showcase van historisch tot redelijk actueel wapentuig dat door de krijgsmacht in de loop der eeuwen gebruikt is. Dat wordt getoond ter meerdere glorie van die krijgsmacht en ter illustratie van een losjes verteld verhaal over de militaire geschiedenis van ons koninkrijk. Anderzijds, en dat kan eigenlijk ook bijna niet anders, worden dit gebouw en de inhoud gebruikt als visitekaartje en pr-vehikel voor de krijgsmacht. De indrukwekkende opstelling en, met name, de interactieve ruimtes zijn natuurlijk wel degelijk bedoeld om jongens, zoals de jeugdige Van Wageningen, te verleiden en enthousiast te maken voor militair materieel en het werken daarmee.
Want ondanks de actuele ontwikkelingen van onbemande drones (die hier overigens niet tentoongesteld worden) en de mondiale bemoeienissen om conflicten toch vooral zonder wapengekletter op te lossen, zal ook in de nabije toekomst militair personeel nodig zijn. Het Nationaal Militair Museum is hierdoor niet neutraal, het vormt een element in een (al eeuwen) voortdurende campagne om mensen te werven en enthousiast te maken voor een carrière als (beroeps)militair én ter legitimatie van de krijgsmacht. Of zoals een medewerker van het museum het verwoordde: “We willen het nut en de noodzaak laten zien van de mogelijkheid om je te verdedigen. Het museum als pr machine is een eigenschap die veel andere musea, zeg het Rijksmuseum, vreemd is. Het maakt dit museum ook wat onvergelijkbaar met veel andere musea.
Het Nationaal Militair Museum roept daarom een veelvoud aan herinneringen en emoties op, opgewekt door het nostalgische geluid van pruttelende Fokkertjes, de schittering van een Mies-adaptatie, en de haat-liefdeverhouding die waarschijnlijk elke krijgsmacht onderhoud met een deel van het volk dat het dient. Het museum in de ogen van Claus en Van Wageningen (en hun betrokken collega-ontwerpers) is vooral een dienend en groots vormgegeven podium voor het glimmende materieel van militairen. Op het gebied van herinnering hebben de architecten slechts een ode willen brengen aan hun eigen jeugdige en oprechte enthousiasme voor vliegen én voor de machines die dat vliegen en die droom symboliseerden. Die houding heeft ze vermoedelijk weinig moeite gekost en de boodschap moet zeer helder en overtuigend zijn geweest getuige de snelheid waarmee het project is gerealiseerd en doeltreffendheid van het ontwerp. Vanaf nu worden hier op de hei bij Soest gewel(da)dige militaire herinneringen geflankeerd door de onschuldige dromen van een jonge Felix en Dick.