Recensie

Thuis in de jaren vijftig

Het door André Koch verzorgde boek Tegendraads modern. Een bevrijdend alternatief voor de strenge Goed Wonen norm roept meer vragen op dan dat ze beantwoord. Waren de ontwerpers tegendraads vanuit een principe, of waren ze gewoon pragmatisch? En wat doet die sponsor in het boek?

De sleutel tot een beter begrip van wat er in de jaren vijftig gebeurde ligt in de inleiding van André Koch tot zijn boek. Koch (tot voor kort universitair docent Kunstgeschiedenis Universiteit Leiden) haalt daarin herinneringen op aan zijn eigen leven en aan het ouderlijk huis. Op een gegeven moment werd de inrichting door zijn ouders weliswaar niet radicaal maar wel langzamerhand veranderd: ‘Mondjesmaat en gedoseerd kwam de eigen tijd de huiskamer binnen’. De meubels in Old Finish stijl, die eigentijds waren toen zij trouwden, werden vervangen door ‘Scandinavian modern’. De ‘look’ werd aangepast omdat het gevoel werd gekweekt dat dergelijke nieuwe meubels en gebruiksgoederen tekenen waren dat men bij de tijd was.
In feite werd zo’n omslag bepaald door het consumptiegedrag dat na de oorlog met veel elan werd gestimuleerd. De Nederlandse samenleving werd veramerikaniseerd en er was geen ontsnappen aan. Folders, brochures en ander propagandamateriaal, die in het boek rijkelijk wordt getoond, moesten het koopgedrag van de naoorlogse mens veranderen. Vanzelfsprekend had dat ook gevolgen voor de goede vorm, die in het buitenland door Max Bill en anderen werd gezocht, en die in Nederland in het begin door de Stichting Goed Wonen werd gepropageerd. Er werd zelfs een ‘contactgroep opvoering productiviteit’ in het leven geroepen die naar de Verenigde Staten op werk- en studiebezoek ging. Zij bestond voornamelijk uit industriële ontwerpers. Aan deze kant van de maatschappelijke en economische veranderingen gaat Koch voorbij. Hij richt zich op de esthetische zijde. Dit is niet verwonderlijk daar het boek het resultaat is van een onderzoek dat Koch met studenten van vakgroep Kunstgeschiedenis van de universiteit in Leiden heeft gedaan naar ‘de kritiek op de modernistische canon’.

Op echt kunsthistorische wijze probeert Koch een term te introduceren die vervolgens enige toelichting behoeft. Hij presenteert ‘Tegendraads Modern’ min of meer als een reactiebeweging: “Tegendraads Modern omvat die uitingen van populaire en meer officiële vormgeving voor het binnenhuis, die afweken van en ingingen tegen het algemeen door smaakopvoeders aangeprezen naoorlogse functionalisme. Dat functionalisme uitte zich in het strakke, luchtige, lichte vormen, liefst zonder of anders met geometrisch ornament en in een bescheiden en harmoniërend kleurenpalet. De kenmerken van de tegendraadse reactie waren een vrije, dynamische en dikwijls zwierige vorm, een voorliefde voor ornamentiek op grote vlakken en een uitbundig kleurgebruik dat tegen het sobere, minimalistische karakter van de heersende smaakelite indruiste. Verder zetten tegendraadse ontwerpers de grafische werking van lijnen in de ruimte en perforaties in zowel architectuur als vormgeving op speelsche wijze in ter verlevendiging van vlakken of onderdelen van voorwerpen en interieurs”.
We merken het: Koch getroost zich heel wat moeite  zijn onderzoeksobject te definiëren, maar erg overtuigend is dat niet. Afgezien van het feit of de lezer door het plaatsen van een adjectief een beter beeld krijgen van wat Koch onder de noemer schaart – een probleem waar overigens de kunsthistoricus Erwin Panofsky verschillende keren op wees – kan worden afgevraagd of daardoor wel recht wordt gedaan aan de complexiteit van de situatie. Sommige ontwerpers als Wim Brusse, Floris Meydam of Dirk van Sliedrecht waren zowel ‘tegendraads’ als dogmatisch modern.

We merken dat diegenen die naar de goede norm zochten zich met even veel gemak van die norm konden afkeren om iets anders te propaganderen. Na de oorlog waren er nog maar weinig Die-Hard functionalisten en diegenen die oorspronkelijk de harde lijn voorstonden, moesten of gingen deze al spoedig versoepelen anders hadden zij geen werk. Zij worstelden zich in bochten om toch bij de tijd te horen, maar die tijd kende geen eenheidsgezicht. De ontzuiling begon heel voorzichtig op gang te komen , maar op andere fronten werd nog steeds een strijd met normen en vormen gestreden die niet geheel ontdaan was van ideologische componenten. Dit ontging de hardwerkende massa echter meestal geheel. De ‘populair moderne’ vormgeving  zocht vooral naar afzetgebieden. Daarbij werd niet geschuwd om naar tegenstellingen en contrasten te zoeken. Hoofdzaak was dat het publiek werd geconfronteerd met producten die vrolijkheid en een zonnig toekomst leken te belichamen. Al het negatieve en dogmatische moest worden afgezworen. Een stortvloed van kitsch werd over het publiek uitgestort en wilde men iets verdienen dat moest wel worden ingespeeld op deze nieuwe ontwikkelingen. Pessimistische geluiden of moralistische standpunten moesten worden vermeden. Nederland had geen tijd om te treuren ook al had het daartoe misschien wel redenen.

In dit schijnoptimisme ligt wellicht het succes van de producten van de industriële vormgeving in de jaren vijftig en nu. Onder het mom van creativiteit werd de nieuwe vrijheid gevierd. Het was elke dag feest totdat het besef doordrong dat de wereld niet zoveel was veranderd als gedacht werd. De ondragelijke lichtheid van het bestaan, die zo goed tot uiting komt in de serviezen, lampen, kleden en meubels van de jaren vijftig, leidde tot een nieuwe kritiek op het nieuwe establishment in de jaren zestig van een nieuwe generatie die nieuwe normen leek te propageren. Vrijheid stond opnieuw in het vaandel maar uiteindelijk vielen ook deze generatie in de valkuilen van de consumptiemaatschappij. Wat echter nog steeds een tedere snaar raakt is de wijze waarop in de jaren vijftig met een even naïeve als ongecompliceerde blik een geloof in een paradijselijke wereld kon worden verbeeld. Alle scherpe hoeken werden vermeden en organische vormen konden vrij worden toegepast. Maar ook deze blobs werden rigoureus doorgeprikt.
Het boek vormt een goede aanleiding tot allerlei reminiscenties en het zal ongetwijfeld een heerlijke voedingsbron voor de huidige jonge generatie zijn, maar tegelijkertijd moeten we beseffen dat het slechts schone schijn was, die door een nieuwe mode al spoedig zou worden afgelost. Die nieuwe mode (of lifestyle zoals dat tegenwoordig heet) was evenzeer ‘tegendraads’. Elke nieuwe richting wordt aanvankelijk als tegendraads ervaren. Het zijn alle draden samen die de bonte kluwen van de geschiedenis vormen en om die te ontrafelen moet steeds veel werk worden verricht. De vraag blijft wat aan het einde te zien valt en of er wel een einde is. Voortborduren en veranderen zijn ingrediënten van elke  andere vorm.
Ondanks de frisse beelden in het boek hangt er een raar luchtje aan. Enkele hoofdstukken in de publicatie (het eerste en het laatste) specifiek ‘worden aangeboden’ door een sponsor. Propaganda en reflectie gaan hier hand in hand. Is dit de nieuwe  toekomst voor de wetenschap?