Opinie

The Fountainhead en de rol(len) van de architect

Op de Delftse Faculteit Bouwkunde geef ik, samen met een collega, sinds anderhalf jaar een seminar over ‘de rol van de architect’. Het is een onderwerp dat sinds het uitbreken van de financiële crisis sterk in de belangstelling staat. Zoals velen al hebben betoogd was en is de crisis een goed moment om die rol(len) te overdenken, en uitgesleten patronen ter discussie te stellen, nieuwe paden te zoeken waarin de professional kennis en kunde nuttig kan maken. De noodzaak is natuurlijk even banaal als kansrijk: er moet brood op de plank, en dus is de vraag wat het vakgebied de samenleving nu eigenlijk te bieden heeft, voorbij de concrete vraag van planning en vorm die (toekomstige) ruimtelijke vraagstukken omgeven.

Screenshot. Massimiliano Fuksas in een reclame voor Reanult.

In het onderwijs gaan we niet om actuele vraagstukken heen, maar zien we het belang om met de studenten van gedachten te wisselen over wat eigenlijk de capaciteiten van de architect zijn. Het is een open deur om te stellen dat de huidige tijd laat zien dat er niet één gedefinieerde rol is, maar dat er sprake is van verschillende rollen: per persoon verschillend, per project verschillend, en ook in tijd veranderlijk. Het is belangrijk om te beseffen dat dit echter niet heel nieuw is, maar dat het, zij het meer verdekt, altijd zo geweest is.

Tegelijkertijd lijkt de beeldvorming rondom het vak van de architect nauwelijks te veranderen. Die is al jaren eendimensionaal: de creatieve genius die gebouwen ontwerpt. Tijdens de eerste les van het seminar vertonen we altijd de film The Fountainhead (1949). Hoewel het masterstudenten zijn en zelfs ook post-graduates, hebben slechts weinigen de film – toch een van de bekendste verhalen met een architect in de hoofdrol – gezien, laat staan het boek gelezen.
Misschien is het ook weer niet zo heel erg verwonderlijk, de overtrokken dramatiek en romantiek van de film-versie zijn nauwelijks dragelijk en het boek is naar huidige maatstaven ongelofelijk traag, sommige gesprekken zijn eerder monologen die breed zijn uitgesponnen. The Fountainhead (1943) is een van de romans van de in Amerika veelgeprezen schrijfster Ayn Rand. Ik herlas het boek afgelopen zomer, of beter het lukte me nu het boek uit te lezen, en het viel me op hoeveel utopische aspecten Howard Roark, de hoofdpersoon, wordt toegekend.
Zijn afkomst is onduidelijk, zijn autoriteit onbetwistbaar, niets weerhoud hem en zijn fantastische ontwerpen komen tot stand via diepe dalen. De mensheid begrijpt de essentie, betekenis en implicatie van zijn ontwerpen niet en Roark is dan ook van het standpunt dat hij zich van de mensheid niets aan kan trekken (noch van opdrachtgevers). Zijn grote tegenspeler is natuurlijk de architect die met alle winden meewaait om maar aanzien te verkrijgen bij het grote publiek. Dat lukt ook op korte termijn, maar op de lange termijn is er van die hele status (en persoon) niets over, terwijl uiteindelijk de ster van Roark – uiteraard – groeit.

Screenshot. Fountainhead (King Vidor 1949).

De film is op sommige momenten hilarisch om met studenten te bekijken. Vooral het moment waarop Roark een grote opdracht voor het grijpen heeft en een aantal bankdirecteuren eigenhandig de gevel van hun nieuwe hoofdkantoor veranderen, maar wél, en dat is hun argument, de organisatie in tact laten, laat de studenten in ongeloof lachen. Roark staat perplex, maar weigert, om redenen van ‘de waarheid’, er aan mee te werken. Het is natuurlijk precies op dat moment dat de film de huidige generatie bevraagt. Iedere student zal de aantrekkingskracht voelen van de held, zeker tegen de achtergrond van de buigzame types. Tegelijkertijd voelt ieder dat architectuur zich verhoudt tot het publiek  – de bankdirecteuren schermen met het publiek als hun reden om te interveniëren in de gevel – het is alleen de vraag hoe. Net als in de film van zestig jaar geleden zijn we goed in het ontwerpen van dingen waar het grote publiek niet van houdt, en achten we, een uitzondering daargelaten, de smaak van het publiek nu niet de maat van alle dingen, noch het richtsnoer van ons werk.

De ‘single architect’, die in de praktijk natuurlijk niet bestaat, roept bovendien op vele manieren de vraag van het auteurschap op. Het is inmiddels gemeen goed om te stellen dat zonder goede opdrachtgever geen goede architectuur zal ontstaan. Goede architectuur ontstaat pas als iedere betrokkene het beste beentje voort zet: naast de opdrachtgever de aannemer, de timmerman, net zo goed als de manager. In een wereld met starchitects is dat echter een gegeven dat al snel achter de horizon verdwijnt. Wanneer de Chinese president en partijleider Xi Jinping zegt dat de tijd van qiqiguaiguai (hele hele vreemde gebouwen) tot het verleden moet behoren in zijn land, koppelen we dat meteen aan Koolhaas’ CCTV toren. Koolhaas? Hoeveel honderden anderen hebben daar niet aan gewerkt om het tot stand te brengen? En hoeveel onzichtbare handelingen van Koolhaas’ personeel, van de stagiair die maquettes snijdt tot de constructeur die naar de juiste constructieprincipes zoekt, zijn daar niet aan te pas gekomen?

Screenshot. Fountainhead (King Vidor 1949).

Wie bij Koolhaas werkt kan wellicht tot de geslaagden in het vak gerekend worden. Althans, volgens het nog steeds geldende onderscheid tussen gewoon bouwen en Architectuur. Hoewel het heel productief kan zijn  – en in ieder geval is geweest – om onderscheid te maken tussen de ‘full-service-bureaus’ en de meer artistiek of academisch-georiënteerde bureaus, in lijn met het onderscheid tussen bouwen en architectuur, is dit onderscheid tegelijkertijd verblindend. Aan architectuurfaculteiten worden studenten (nog steeds) opgeleid voor de laatste categorie, terwijl er natuurlijk het meeste werk is in de eerste categorie. En los daarvan, slechts een klein deel van de studenten gaat daadwerkelijk als architect/ontwerper aan de slag, de meesten komen terecht in heel andere gremia, binnen en buiten het vak. Vanuit het onvermijdbare ethische schema dat onder het onderscheid ligt zouden al deze laatsten min of meer mislukt zijn.

Het wordt tijd dit onderscheid achter ons te laten, en het auteurschap minder te gaan waarderen. Het speelt ons parten, zelfs in de kleine, sociaalbewogen, activistische projecten, en zelfs in het onderwijs waar we de studenten proberen te begeleiden in niet alleen het leren van het ambacht, maar ook in het herkennen van de eigen voorkeuren, manieren van werken, handschrift, kortom positiebepaling. We zijn zo gepokt en gemazeld in het denken vanuit het auteurschap dat we er niet ‘omheen’ kunnen denken.

Screenshot. Alvaro Siza op bezoek bij bewoners van de Schilderswijk, Den Haag.

Waar architecten buiten beeld blijven – omdat ontwikkelaars of bouwers zelf gaan ontwerpen – daar ontstaan op zijn minst nieuwe mogelijkheden waarin architecten van nut kunnen zijn zolang ze weten waar ze voor gaan en wat ze te bieden hebben. Bij de opdrachtgever om een bouwproces van binnen-uit te begeleiden. Bij de projectontwikkelaar om op dat niveau mee te denken over de ruimte en haar mogelijkheden. Niet dat daar nu veel werk is, maar toch. Het is tijd om voorbij het auteurschap te denken, om te denken vanuit het maatschappelijk nut. Ons vak blijkt elke keer weer een zoektocht naar een persoonlijk antwoord. Wat je te bieden hebt ligt heel dicht bij wie je bent en welke doelen je nastreeft in het leven, dát wordt in The Fountainhead op het scherpst van de snede verwoord en verbeeld. In dit verhaal wordt architectuur gepresenteerd als iets waar de hele stad zich over druk maakt, waar kranten over schrijven – en als ze erover schrijven bloeien ze op of juist ten onder. Dat geeft de architect natuurlijk een enorme status. Zo is het vandaag de dag natuurlijk niet. Wij staan juist voor de opgave de relevantie van architectuur voor de samenleving aan te tonen.
Dat architectuur nog steeds relevant is zal vandaag de dag echter niet blijken uit de Roark-opstelling, nog uit die van zijn tegenspeler, maar slechts gebouwd kunnen worden op het besef wat het is architect te zijn, zonder meteen verstrikt te raken in de mythe van de creatieve genius.