Column

Nieuwe kansen

Nu de meesten zich bij de start van het nieuwe jaar weer vol enthousiaste overgave storten op het bedenken van ‘oplossingen’ voor ‘problemen’, bepeinst Ed van Hinte de maakbaarheididylle.

Túria – Maxime Mellot, foto Femke Reijerman

Na een fantastische lezing van evolutionair biologe Toby Kiers over samenwerking tussen microben bij Design en Engineering van de TU Delft riep iemand: “Prachtig! Leerzaam, die wetenschap! Maar wij zijn ontwerpers. Wij bedenken oplossingen!” Ik twijfel al een tijd of dat ook altijd zo is en in welke mate. Ook bij de Dutch Design Week in Eindhoven liep ik bij het afstudeerwerk van de Design Academy tegen vraagtekens aan.
Het beste voorbeeld van zo’n aanleiding tot gefrons was een tafeltje met een ingebouwd aquarium en daarop een vogelkooi en een plant. Maxime Mellot heeft het ontworpen omdat volgens hem iemand ook af en toe niets moet doen. En voilá. Daar is de oplossing, in de vorm van een doeniksmeubel: om bij te staren naar “de natuur”. De afstudeerder valt weinig te verwijten, al had ik het fermer gevonden als hij het diploma had gehaald met een half jaar rondhangen. Het ligt aan academies. Zij onderwijzen dat ontwerpen begint met een probleemstelling en eindigt met een oplossing, vrijwel altijd een product.

Het spook van maakbaarheid waart rond in het ontwerpwezen, een verzwegen leerstelling, volgens welke ontwerpers altijd problemen oplossen. Minister van Creatief, Jet Bussemaker (die vast heel aardig zal zijn), heeft hem gretig overgenomen. Ongetwijfeld heeft ze dit dogma in haar achterhoofd bij wezenloze politieke etiketten als ‘internationalisering van’ en ’talentontwikkeling in’ het creëren van Nederlandse oplossingen. Creaties kun je te gelde maken en dat lijkt op dit moment de enige overgebleven beleidsoverweging. Primitief.

Kijk nu rustig rond. Daar bevinden zich allemaal ontworpen zaken. Iedereen die ‘design’ wil rechtvaardigen schrijft – vaak al in de eerste zin – dat aan de meeste dingen een ontwerper te pas is gekomen. Dat weten we nou wel. Daarmee is alleen niet gezegd dat elk ontwerp ook de oplossing is van een vraagstuk, al komt dat misschien een enkele keer voor. Is een tafel een oplossing ergens van? Of een kast, of een parfum, of een digitale camera, of een petje, of Lego?
Ontwerpen bestaat zeker voor een deel uit oplossingen bedenken, laat dat gezegd zijn. Maar de vraag hier is: waarmee begint het? Is dat altijd een probleem?

Het antwoord bepaalt de manier waarop een project wordt ingezet. Het verwerkelijken van een voorstel is ruimer. En dat kan een oplossing zijn, maar ook een alternatief, of het begin van iets, of een raadsel. Het gaat om het herkennen van de mogelijkheid. We pakken als voorbeeld een belangrijke ontwerpaanleiding bij de kop: technologische ontwikkeling. Die emmert maar door en maakt onder meer dat we kleinere en snellere apparaatjes kunnen maken. Dat betekent dat de technische oplossing voor de marktvraag uit rent. Er moet een voorstel komen dat een kans op nieuwe inkomsten schept. Dát is dan het begin: geen oplossing ontwikkelen, maar een suggestie voor verbetering of verandering. Eventuele problemen komen daarna pas aan de oppervlakte en zijn vooral technisch van aard.

Neem fietsfabrikant Q. Die zal, via wat een concurrent doet, of wat hemzelf opvalt in de fietspraktijk, zijn kans schoon zien voor een nieuw product. Maar wat een fiets doet en hoe hij werkt is geen probleem. Dat is het nauwelijks geweest. De aartsvader van de fiets was de vélocipède, een tweewielig rijtuig zonder paarden, waarop je kon zitten en loopfietsen en ‘met losse voeten’ van een heuvel af denderen: een ontdekking. De vinding is dus ook een mogelijkheid. Vaak is die een kwestie van toeval. Daarna dienden zich nieuwe mogelijkheden aan om er een krachtiger en comfortabeler vervoermiddel van te maken. We zijn weer bij terug bij technologische ontwikkeling. Hoe je dàt precies doet kun je opvatten als het oplossen van problemen.

Pirouette ontworpen door Ron Arad

Bij ontwerpers zie je dat ze op basis van het idee van de combinatie van – ik neem maar wat –  karton met katoen een stoel ontwerpen. Dat is dan een voorstel voor een andere kijk. Want de stoel is al eeuwen geen oplossing meer.
Zelfs gericht zoeken leidt niet altijd naar een zuivere uitkomst. Het bedrijf Dyneema, een spin-off van DSM, oppert de mogelijkheid om met een membraan dat is geweven van zijn zeer sterke vezel, tsunami’s te blokkeren. Een schaalmodel laat zien hoe het werkt: https://www.youtube.com/watch?v=0eFU4KIezSc. Het doek zit met zijn onderrand vast aan de zeebodem langs de kust. Aan de bovenrand zit een drijver die op zijn beurt met kabels aan de bodem vastzit. Komt er een grote golf dan gaat de drijver mee omhoog en trekt het doek op, zodat het water niet verder kan.
Het idee is eenvoudig, en de denkrichting overtuigt. Maar daarmee ben je er nog niet. Kusten verschillen. Tsunami’s zijn alleen voorspelbaar als de aardbeving die ze veroorzaakt net heeft plaatsgevonden. Dat maakte een echte test heel moeilijk. Voor Dyneema zou succes een forse schaalvergroting inhouden. Toch zou ik het voorstel in dit stadium nog geen oplossing noemen. Daarvoor is het idee te pril. Het heeft zeker potentie als alternatief voor dikke dure dammen.

We pakken ‘de beroemde ontwerper’ bij de kop. Genereert die antwoorden? Een willekeurige ‘starchitect’, of Ron Arad. Doet zo iemand wel eens iets dat oplossing mag heten? Het komt voor. Denk aan Shigeru Ban met zijn kartonnen noodwoningen. Het bestek Pirouette van Ron Arad is een duidelijk voorbeeld van het tegenovergestelde. De heften van mes, vork en lepel zijn hol en licht. Daardoor rusten ze, als tuimelaars, met hun werkzame delen in evenwicht op tafel. De handgreepjes zweven erboven. Het is een gimmick, een voorstel voor een andere kijk. Arad zelf geeft aan dat het bestek geen probleem oplost. Het wordt juist moeilijker om de tafel te dekken en alles netjes recht te leggen. Wel was het voor de Duitse fabrikant WMF een hels karwei om het bestek productierijp te maken. Dat is gelukt. Technisch.

Improving Pedestrian Traffic Flow – Kings Cross

Soms suggereren ontwerpers universele principes die zo makkelijk te accepteren zijn, dat ze het zicht op de werkelijkheid belemmeren. Dat is het geval bij het nu wat sleetse Cradle-to-Cradle-verhaal van Braungart en McDonough. Ze hebben met hun “waste is food” slogan recycling te scherp in het professioneel bewustzijn gekerfd. Bij alles wat groeit gaat recycling vanzelf. Niks aan de hand. Maar dat is niet zo bij producten van metaal en al het andere spul dat mensen uit de grond halen. Daar is recycling een radicale vermindering van economische waarde, terug van product naar grondstof ten koste van energie. Daarna moet alles weer opnieuw. Recycling is, kortom, zeker geen must, zoals nu al te makkelijk wordt geloofd. Het is meer een bewerking die intelligent moet worden ingezet, als ze onvermijdelijk is.

Een goed voorbeeld van een echte oplossing is het verhaal dat Kees Dorst op de tweede WDCD conferentie vertelde. In een uitgaanswijk in Sidney liep het elke weekend compleet uit de hand, tot zijn Design Out Crime team het uitgaan als festival ging opvatten. Toen bleek dat er onvoldoende plasgelegenheid was. Het gebied was ook donker en kleurloos en openbaar vervoer reed niet in de kleine uurtjes. Dat was te verhelpen en de bezopen rellerigheid verdween.
Eigenlijk is ook hier weer sprake van een voorstel. Het is geaccepteerd en het werkt.  En het resultaat is geboekt met technische middelen. Ik bedoel er zijn geen praatgroepen en gedragstrainers aan te pas gekomen. De kans op onrust is verkleind. Met dat woordje “kans” wordt de Achilleshiel van het voorstel zichtbaar. Een ontwerp dekt zelden alles af. Steevast lekken er nieuwe kansen door voor nog betere voorstellen. Opeens lijkt ontwerpen toch op wetenschap. Alles is altijd ingewikkelder dan het eerst leek.