Opinie

Rijksbouwmeester

Wat zou een Rijksbouwmeester moeten doen? Frits van Dongen is vertrokken, Koen van Velsen neemt nu tijdelijk zijn werkzaamheden over, en achter de schermen wordt nagedacht over de invulling van het ambt van Rijksbouwmeester. Michiel Cohen neemt een voorschot.

Verbouwing voormalig ministerie VROM, Den Haag. Foto Gerard Stolk

Ik heb er wel eens over nagedacht; waarom zou iemand Rijksbouwmeester willen zijn? Vroeger betekende het veel werk en opdrachten voor overheidsgebouwen. De meer of mindere resultaten sieren nog veel plaatsen in het land. Daar kon je je als architect tenminste kwaad over maken. De hand van de Meester. De functie had gezag en gevolg. Zou je er blij van zijn geworden? Ik betwijfel het. Maar status en inkomen leverde het wel.

En toen kwam Tjeerd Dijkstra in 1979. Geheel in het teken van de tijd offerde hij zich als persoon op voor de functie door bijna alle overheidsopdrachten te gunnen aan jonge architecten. Een generatie architecten mag hem daar nog dankbaar voor zijn. En ook geheel in het teken van de tijd heeft hij de functie gedemocratiseerd en ontdaan van alle gezag. Het werd een verdeelpost van prestigieuze opdrachten , parallel aan de grootheidswaanzin van de Rijksgebouwendienst, nu Rijksvastgoedbedrijf. Mijn wijnhandelaar zei ooit: “als de fles verandert, verbetert de inhoud nooit”, maar dit terzijde.
Dijkstra’s opvolgers hebben het ‘oude’ gezag nooit meer teruggewonnen.

Maar waar dient die Rijksbouwmeester nu nog eigenlijk voor? Ja, voor het verdelen van de overheidsopdrachten, dat die gebouwd worden en dat de politiek er geen kritiek van krijgt. Een lapje voor het bloeden dat aan twee kanten bruikbaar is. Aan de ene kant kan je als overheid zeggen: ”Kijk wij zorgen voor een goede architectuur in het land” en aan de andere kant ben je beschermd tegen de publieke opinie. En de architecten hebben geen kritiek want die zijn veel te bang niet met het verdeel en heers spelletje mee te mogen doen. Die zit.

Een andere reden zou kunnen zijn, dat je als overheid echt iets voor de architectuur wil doen, voor de ruimtelijke vormgeving dan. Maar dan moet je ófwel je willen uitspreken voor een visie en een mening, ófwel de zeggenschap daarover uit handen geven aan een Bouwmeester. Dat dit laatste niet des bestuurders is, blijkt duidelijk uit de ambivalente houding tegenover Welstandscommissies. Ik ben er geen voorstander van, en ook nooit geweest, maar het te pas en te onpas ophemelen en verguizen kan niet echt beleid worden genoemd. Het verplichte welstandsadvies is nu wettelijk zelfs afgeschaft, welstand is optioneel geworden. Waarom? Niet omdat welstandsvrij een betere omgeving oplevert, maar alleen omdat het bestuurlijk zo makkelijker is. Geen last meer van typen die belangrijke bouwprojecten traineren, of zelfs blokkeren. Ook het instellen van een college van Rijksadviseurs is gestoeld op eenzelfde overheidmanagementlogica.

Dat het uit handen geven van zeggenschap wel degelijk succes kan hebben, was te zien in België. Van een geheel versnipperde architectuurnatie is er onder Vlaams Bouwmeester Bob van Reeth een beleid gecreëerd, dat het architectuurlandschap daar in tien jaar geheel heeft veranderd. En zonder enige twijfel verbeterd. Maar Bob was dan ook tot in het hart van het betrokken ministerie doorgedrongen. Helaas hebben zijn opvolgers zich toch weer de marge in laten spelen.

Willen we nog wel een Rijksbouwmeester? Van de overheid weet ik het niet. De zogenaamde deregulering is contrair aan een gecentraliseerde opinie. Leven en laten leven en een korte termijn visie is de teneur. Alle plaatsen waar gefundeerde tegenstand vandaan kan komen, zeker uit eigen gelederen , worden geprivatiseerd of van kennis ontdaan. Een goed functionerend Bureau Rijksbouwmeester is een luis in de pels. Tenminste, als er een strateeg zou zitten die politieke macht weet te verzamelen. Dat is dan ook bij elke Rijksbouwmeesterbenoeming angstvallig vermeden. De architecten hebben het zich lekker laten aanleunen. Bevriend blijven met de Rijksbouwmeester leverde in elk geval de kans op werk op. Dus maar geen kritiek, we vinden elkaar allemaal erg aardig en de essentiële vragen worden niet gesteld.

Willen architecten die Rijksbouwmeester nog? Om de hierboven genoemde redenen denk ik het wel. Want anders moet je alle overheden separaat benaderen en in de gaten houden, dat is veel lastiger dan de huidige praktijk. En wie weet, word je ooit nog eens voor het baantje gevraagd. Bij architecten zal de eventuele verandering niet vandaan komen.

De betrokken ministeries, RWS en RGD (sorry: RVB , what’s in a name) gebruiken het instituut als hun eigen Welstandscommissie en ontlenen er naar willekeur grootsheid en bescherming aan. Daar zal de verandering ook niet vandaan komen. En mocht het instituut sneuvelen in de deregulering, dan kan je er vanuit gaan dat de betrokken ministeries gewoon zullen doorgaan met het produceren van regels voor Standaard Referentie bestekken, prestatiebestekken, Stabu’s DBFMO’s en wat er al niet meer aan top down onzin is te verzinnen.

De grote vraag is: willen we in Nederland een echt helder beleid op ruimtelijk gebied? De Rijksplanologische Dienst is ook weggeprivatiseerd. Waarom gebeuren dit soort zaken?  We hadden een mooi soort structuren: corporaties die met Volkshuisvesting bezig waren. Die moesten groot worden en fuseren. Waarom? Om de Volkshuisvesting te verbeteren? We hadden goede structuurplannen en goede stedenbouwers. En goede bestemmingsplannen, waar goede stedenbouw en architectuur uit voortkwamen. Natuurlijk moet je niet bang zijn om iets  te veranderen. Vooral niet als het om verbetering gaat. Maar juist dan is een sterke organisatie met sterke visionaire leiding onontbeerlijk, een die alles behalve dogmatisch is. Daarvoor kan een geheel gedecentraliseerd Bureau Rijksbouwmeesters en -meesteressen een mogelijkheid zijn. Maar dan wel met een politiek-bestuurlijk mandaat dat staat, zoals bijvoorbeeld onze waterschappen. Dat kan zich bezig houden met meer dan alleen vormgeving, met echt de ruimtelijke omgeving, de wet-, en regelgeving daarvan, en de kwaliteitsbewaking. (Wat was dat ook al weer?)

Architecten hebben zich nooit willen politiseren. Ik bedoel geen partijpolitiek, maar wel zich als opiniërende groep willen manifesteren. Zelfs huisartsen verzetten zich tegen regels wanneer die in hun ogen voor hun patiënten onredelijke en niet constructieve veranderingen met zich meebrengen. Maar als je de belangen, waar je als beroepsgroep (architecten, stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten) voor zou moeten staan, niet verdedigt ben je heel hard bezig je bestaan als beroepsgroep te marginaliseren.

Nu de hele bouwkolom in beroering is omdat het zachte financiële matras van deze schatrijke bananen monarchie (als republikein zou ik zeggen bananenrepubliek) is opgeschud, zou een herbezinning van de beroepsgroep logisch en noodzakelijk moeten zijn. De gedragsregels van de BNA zijn er wel duidelijk over: “De architect behartigt de belangen van de opdrachtgever naar beste weten en kunnen, in het besef niet alleen verantwoordelijk te zijn jegens de opdrachtgever, maar ook tegenover de samenleving, de omgeving en de collega’s”.

Het is een mooi uitgangspunt voor een krachtige revival van staan voor principes, voor wat goed is voor de omgeving waar toekomstige generaties in moeten leven. Maar ook voor een nieuw elan in de regelgeving en kwaliteitswaarden. De klad kwam in het machtige Ministerie van Volkshuisvesting, toen Milieu er aan werd toegevoegd. Maar eigenlijk was dat waar het nu vooral om gaat. Omgevingsvergunning hebben we nu, de omgeving is de essentie. En als architect hoor je daar mee bezig te zijn. En de Rijksbouwmeester – wie of wat dat zal worden – eens te meer.
Dat kan  gerealiseerd worden door die strateeg ( of strategische organisatie) te benoemen met het mandaat om die toekomst te creëren.  Op weg daarheen zullen zeker fouten worden gemaakt. Maar zo bang of laf zijn wij als beroepsgroep toch niet geworden?

Bedankt Frits, Liesbeth, Jo, Wytze , Kees, Jan Dirk, Frans, Tjeerd , Wim en alle anderen.

Het is tijd voor een ijzersterke nieuwe aanpak.